Belgisch staatsman (Luik 24 Apr. 1812 - Brussel i Jan. 1896), werd in 1832 advocaat te Luik, vervolgens lid van de gemeenteraad aldaar en in 1847 afgevaardigde van Luik in de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Tot 1894 verdedigde hij daar de vrijzinnige beginselen als hoofd van de liberale partij, als minister van Openbare Werken (1847) en van Financiën (1848-1852, 1857-1870).
In 1861 werd hij minister van Staat. Na de overwinning der Katholieke partij in 1870 was hij de leider der oppositie. Van 1878-1884 weder aan het bestuur, belastte hij zich met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Na 1884 werd hij weder de aanvoerder der liberale oppositie in de Kamer.
Tal van belangrijke hervormingen zijn hem te danken, zo de herziening der wetboeken, de Spaarkas, verlaging van briefport, de instelling van een afzonderlijk departement van Openbaar Onderwijs. Hij richtte de Nationale Bank op en luidde de vrijhandelspolitiek in. Tijdens het Tweede Keizerrijk bood hij het Franse gevaar krachtig het hoofd, o.a. door in 1869 het afkopen van Belgische spoorwegen door Frankrijk te verhinderen.Bibl.: La main morte et la charité (1857); La question monétaire (1874).
Lit.: P. Hymans, Frère-Orban, 2 dln (Bruxelles 1905-1910); J. Garsov, Frère-Orban (Bruxelles 1945).