Frans schilder, lithograaf en beeldhouwer (Marseille 26 Febr. 1810 Valmondois 10 Febr. 1879), was de zoon van een glazenmaker en dichter, die niet veel zag in de tekenkunst van zijn zoon, en deze eerst als loopjongen deed bij een praktizijn (waar hij menige inspiratie moet hebben opgedaan), later bij een boekhandelaar. De knaap wilde echter tekenen en werd leerling bij Lenoir.
Daardoor onbevredigd, begon hij vignetten, titels enz. te lithograferen voor uitgevers. In 1829 publiceerde hij zelf populaire prenten. Hij was nu kostwinner van het gezin. Intussen studeerde hij naar beeldhouwwerken in het Louvre.
In 1830, toen Ch. Philipon de „Caricature” had opgericht, werd Daumier medewerker en leverde er zijn spoedig belangrijker wordende spotprenten, waaronder vele caricaturen van Lodewijk Philips en diens ministers en partijgangers, maskers en portretten ten voeten uit, met een ongekende felheid in het groteske, prachtig van plastische vormgeving en van tint. Hij boetseerde die eerst in de Kamer. Bovendien illustreerde hij veel met honderden kleine houtgravures: geestige typeringen van het volksleven.
Zijn bestrijding van het burgerkoningschap kostte hem drie maanden gevangenisstraf. In 1834 moest de „Caricature” voor de censuur wijken, om echter opgevolgd te worden door de even heftige „Charivari”, waarin hij zijn politieke satire voortzette. De opkomst van Napoleon III hekelde hij in de fictieve figuur van Ratapoil, een soldatesk avonturier. Deze en het personage Robert Macaire (naar een creatie van de acteur Frédéric Lemaître), de grote zwendelaar op elk gebied, zijn ’s meesters meest succesvolle vindingen.
Aan de strijd tegen het neoclassicisme nam hij deel met zijn Histoire Ancienne, oneerbiedige illustraties van het antieke drama. Onder het tweede keizerrijk werd de pers grondig onderdrukt, en tot 1870 — toen hij enige geweldig dramatische prenten aan Frankrijksrampen wijdde — was het vooral in het maatschappelijk leven dat hij zijn stof zocht ( Les petits Bourgeois, enz.). Hier komt in de plaats van de politieke hartstocht een gemoedelijke humor, soms onweerstaanbare vrolijkheid. In die tussentijd was de stijl veranderd, meer impressionnistisch geworden, groter tegenstellingen van licht en donker, meer beweging, een losser, vlotter trant. Misschien hangt dit samen met zijn, bij zijn leven weinig geschatte, schilderkunst, waarmee hij thans zijn plaats heeft ingenomen onder de groten van zijn tijd; zij is vertegenwoordigd — behalve in het Louvre en andere Franse verzamelingen — in het Rijksmuseum, Amsterdam en Collectie van Beuningen, Vierhouten.
Victor Hugo, Ch. Baudelaire, Michelet waren zijn bewonderaars. Onder zijn vrienden telde hij schilders als Corot, Dupré, Th. Rousseau, Millet en Courbet.
CORNELIS VETH
Lit.: Ch. Baudelaire, Curiosités estétiques (Paris 1845); Champfleury, Histoire de la Caricature (Paris 1866); Ars. Alexandre, H. D. l’Homme et l’œuvre (Paris 1898); Hazard et Delteil, Catalogue raisonné de l’Œuvre lithographique (Paris 1904); Klossowsky, H.
D. (München 1908), Raymond Escolier, H. D. Peintre et Lithographe (Paris 1923) ; L. Delteil, H.
D. Description de l’œuvre graphique (11 dln, Paris 1926-1931); K. Niehau-s, D. en Millet (Amsterdam 1928); J. Erényi, H.
D. als Lithograph (1946) ; Idem, H. D., Formprobleme seiner Kunst (1946); Wilh. Wartmann, 240 Lithographieën (Amsterdam— Brussel 1947).