Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HONINGVOGELS

betekenis & definitie

noemt men de familie der Nectariniidae en die der Dicaeidae, behorende tot de onderorde der Zangvogels*. De Nectariniidae zijn kleine of zeer kleine vogels met een lange, dunne, min of meer gebogen snavel.

De mannetjes hebben dikwijls schitterende metaalkleuren, terwijl de wijfjes eenvoudig gekleurd zijn. Zij leven vnl. van kleine spinnen en van insecten, die zij al vliegend uit bloemen wegpikken. Dit bloemenbezoek heeft aanleiding gegeven tot de mening, dat zij honing zuigen, zodat zij weleens ten onrechte kolibries worden genoemd. Kolibries komen echter uitsluitend in Amerika voor, terwijl de Nectariniidae in geheel Afrika, Palestina, Arabië, Perzië, Zuid-Azië, Indonesië en Noord-Australië worden gevonden. De Nectariniidae hechten hun peervormige of ovale nesten aan takken met behulp van spinrag; in sommige gevallen wordt het nest aan de onderzijde van grote bladeren bevestigd. Een van de meest algemene soorten in Indonesië is Leptocoma jugularis (Indonesisch: djantièngan), waarvan het mannetje een metaalblauwe keel heeft, terwijl de rest van de onderzijde geel is.

De Dicaeidae, Bloemenpikkers of Bastaard-Honingvogels zijn eveneens kleine vogels, maar met korte, stompe snavel en in het algemeen met zwart of glanzend blauwzwart gevederte, bij de mannetjes dikwijls verlevendigd door rood of oranje. Zij komen voor in het Indische en Australische gebied en voeden zich met insecten, maar ook met vruchten, in het bijzonder met de bessen van Loranthus, de Indische Maretak, zodat zij verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van deze parasiet. Het meest bekende geslacht is Dicaeum (Indonesisch: burung tjabeh).PROF. DR L. F. DE BEAUFORT

< >