vormen een goed afgeronde orde Galli onder de Vogels*, gekenmerkt door krachtige poten en tenen, afgeronde vleugels, vederkleed met weinig donsveren, bijveer (z veren) goed ontwikkeld, verder door een aantal anatomische kenmerken, waarvan wij alleen de goed ontwikkelde krop willen vermelden. Enigszins afwijkend zijn de Vechtkwartels, die zich o.a. onderscheiden door het gemis van de eerste teen en die tegenwoordig veelal in een afzonderlijke orde Turnices worden geplaatst.
Het geslacht Turnix (Indonesisch: Poejoeh) is verspreid van Zuid-Europa, Afrika en Azië tot Australië en Nieuw Caledonië. De wijfjes zijn groter en dragen een meer sprekend vederkleed dan de mannetjes en ontmoeten elkaar op bepaalde kampplaatsen, waar zij hevig onderling vechten. Het uitbroeden der eieren en het verzorgen der jongen laten zij aan de mannetjes over. Een ander van de eigenlijke Hoenderachtigen afwijkende vogel is de Hoatzin (Opisthocomus hoatzin), die in de vloedbossen van Zuid-Amerika leeft. De Hoatzins bouwen hun nest boven het water en de kale jongen, die met behulp van poten en vleugels (de iste en 2de vinger dragen nagels) in de takken rondklimmen, kunnen ook uitstekend zwemmen en duiken. Ook voor de Hoatzin wordt tegenwoordig gewoonlijk een aparte orde, Opusthocomi, ingeruimd.
De echte Hoenderachtigen kunnen wij verdelen in Peristeropodes, waar de 1ste teen in hetzelfde vlak als de overige tenen is gelegen en de Alecteropodes, waar de iste teen veel hoger dan de andere tenen is ingeplant. Tot de Peristeropodes behoren de Hokkovogels (Familie Cracidae), die tot Midden- en Zuid-Amerika zijn beperkt. Het zijn langstaartige boomvogels. De tweede familie wordt gevormd door de Grootpoothoenders (Magapodidae), die vnl. in de Molukken, Nieuw-Guinea en Australië voorkomen, met voorposten op de Nicobaren, de Philippijnen en de Ladronen. Het Hamerhoen of de Maleo (Magacephalon maleo) komt op Gelebes voor. De Grootpoothoenders leggen hun eieren in door hen bijeen gekrabde hopen dorre bladeren, die door broeiing voldoende warmte ontwikkelen om de eieren uit te broeden.
Andere soorten, zoals de Maleo, leggen hun eieren in warm zand. De jongen komen bevederd uit het ei en kunnen onmiddellijk vliegen, zij moeten voor zich zelf zorg dragen. Megapodius is het soortenrijkste geslacht met de grootste verspreiding (Nicobaren, Palawan, Philippijnen, Pelau, Marianen, Celebes, Kangean-eilanden, Lombok en verder oostelijk gelegen Kleine Soendaeilanden, Molukken, Nieuw-Guinea, Australië, Salomon-eilanden en Nieuwe Hebriden). Tot de Alecteropodes behoort de familie der Phasianidae, die in drie subfamilies kan worden onderverdeeld, nl. i. Numidinae of Parelhoenders, die uitsluitend in Afrika en Madagascar worden gevonden; 2. Meleagrinae of Kalkoenen, die in Midden-Amerika thuisbehoren en 3. Phasianinae, de talrijkste onderfamilie, die vnl. over het noordelijk halfrond zijn verspreid.
Het noordelijkst gaan de Sneeuwhoenders (Lagopus), die zowel in Arctisch Amerika als in Noord-Europa en Noord-Azië worden gevonden. Tot dit geslacht behoort ook de „Grouse” (L. scoticus) die in Schotland, Engeland en Ierland wordt gevonden en de „Ptarmigan” (L. mutus) van de Schotse Hooglanden, die in nauw verwante ondersoorten ook in Noord-Europa, de. Pyreneeën en de Alpen voorkomt. Verwant aan de Sneeuwhoenders zijn het Korhoen, het Hazelhoen en de Auerhaan. Het Korhoen (Lyrurus tetrix) heeft zich in Nederland in de laatste 50 jaar van Drente en de Veluwe westelijk uitgebreid tot het Gooi, terwijl het ook in Brabant naar het W. is doorgedrongen. Het Hazelhoen (Tetrastes bonesia) is slechts éénmaal in Nederland waargenomen.
Verwante geslachten komen in Noord-Amerika voor. De Auerhaan (Tetrao urogallus), die een bewoner van naaldbossen is, komt in Nederland niet voor, maar wordt in Midden- en Noord-Europa en verder oostelijk gevonden. In Schotland werd de Auerhaan, na aldaar te zijn uitgestorven, weer met succes ingevoerd. Inlands zijn de Patrijs {Perdix perdix) en de Kwartel (Coturnix coturnix). De eerste is een op bouwland algemene standvogel, de Kwartel is een trekvogel, die begin Mei in Nederland aankomt en in het najaar vertrekt. Van Aug. - Oct. heeft ook doortrek plaats van elders broedende kwartels. In Nederland is de Kwartel plaatselijk vrij algemeen.
Onder de patrijzen en kwartels die in het westelijk deel van Indonesië voorkomen, noemen wij Rollulus roulroul, waarvan de mannetjes kenbaar zijn aan de kastanjebruine kuif op de kop en het paarsblauwe vederkleed, terwijl de wijfjes de kuif missen en vnl. groen zijn. Deze soort is verspreid over het Maleis Schiereiland en de Grote Soenda-eilanden. Een veel grotere verspreiding heeft de Dwergkwartel (Excalfactoria), die van Afrika tot Australië wordt gevonden. Fazanten komen vnl. in Azië voor, zij zijn talrijk in Zuid-China. In Nederland is de Fazant als jachtvogel geïmporteerd, oorspronkelijk de ondersoort Phasiamis colchicus colchicus, waarvan de haan geen witte halskraag heeft en die op de Z.W. hellingen van de Kaukasus thuisbehoort. Later is P. colchicus torquatus uit Oost-China ingevoerd, waarvan de haan, evenals die van de eveneens ingevoerde P. colchicus mongolicus een witte halsring vertoont.
Ook de met veel groen getekende P. versicolor uit Japan is in Europa losgelaten en deze soorten en wellicht nog andere hebben zich zodanig vermengd, dat onder de Nederlandse fazanten geen exemplaren te vinden zijn die „rasecht” zijn. Bekende volière-vogels zijn de Goudfazant (Chrysolophus pictus) afkomstig van de beboste bergen van Zuid- en West-China en Oost-Tibet en de Zilverfazant (Gennaeus nycthemerus) uit Zuid-China, Verwant aan deze laatste zijn de Vuurrugfazanten (Lophura) uit China, Achter-Indië, Maleis Schiereiland, Sumatra en Borneo. De Argusfazant (Argusianus argus) die in het Maleis Schiereiland en Sumatra en in een weinig verschillende ondersoort in Borneo leeft, heeft grote als parels schitterende oogvlekken op de zeer verlengde vleugelpennen van de arm. De Spiegelpauw {Polyplectron) heeft dergelijke oogvlekken, maar dan veel kleiner en meer metaalglanzend, op de bovenzijde. Spiegelpauwen worden gevonden in Indo-China, het Maleis Schiereiland, Sumatra en Borneo. De bekende oogvlekken van de Pauw (Pavo) zijn op de verlengde bovenstaartdekveren gelegen.
De gedomesticeerde Pauw (P. cristatus), komt in het wild in India en Ceylon voor. Een tweede soort, de Javaanse Pauw {P. muticus) is bekend van Birma, Indo-China, Maleis Schiereiland en Java, maar ontbreekt op Sumatra en Borneo. Van de gewone Pauw onderscheidt deze soort zich o.a. doordat bij de haan de kop en hals niet blauw, maar goudglanzend groen zijn. Niet lang geleden is ook een pauw in Afrika, en wel in de Congo, ontdekt (Afropavo). Algemeen wordt aangenomen dat het Nederlands Huishoen afstamt van het Bankivahoen (Gallus gallus), dat in het wild voorkomt van Oost-India en Zuid-China tot Sumatra en Java. In Borneo schijnt het te ontbreken. Een tweede soort, het Vorkstaarthoen, (G. varius) is algemeen op Java, Bali, Bawean en de Kangean-eilanden.
Vooral in Oost-Java en op Madoera worden huishoenders veelal met het Vorkstaarthoen gekruist. In India komt nog een andere soort, G. sonnerati, voor, terwijl G. lafayetti in Ceylon wordt aangetroffen. Op enkele kwartels na worden in het Australisch gebied geen Phasianidae gevonden. Merkwaardig is daarom het voorkomen van een grote patrijsachtige vogel (Anurophasis) op het Sneeuwgebergte in Nieuw-Guinea.PROF. DR L. F. DE BEAUFORT