beroemde Amsterdamse instelling, in 1882 op initiatief van de Amsterdamse burgerij in het leven geroepen met de bedoeling de hoofdstad een concertzaal te verschaffen, waar de grote symphonische- en koorwerken geheel tot hun recht zouden kunnen komen. Tevens zou een kleinere concertzaal bestemd worden voor uitvoeringen van kamermuziek en solistenconcerten.
Nadat op 11 Apr. 1888 het gebouw op feestelijke wijze met een concert door een groot orkest en een koor van 700 medewerkenden onder leiding van mr Henri Viotta was ingewijd, werd nog in hetzelfde jaar een orkest gevormd, dat onder de naam Concertgebouw-Orkest van meet af aan tot de roem van Amsterdam heeft bijgedragen. Willem Kes was de eerste dirigent van 1888-1895. Daarna heeft Willem Mengelberg gedurende een halve eeuw tot 1945 de betekenis van Amsterdam als muziekstad tot ver over de grenzen van Nederland uitgedragen.De uitvoeringen van het Concertgebouworkest hebben wereldvermaardheid verkregen en worden tot de beste in Europa gerekend. De discipline van het ensemble heeft tal van eigentijdse componisten, die te Amsterdam gelegenheid kregen hun werken naar de eis te horen uitvoeren, met diep ontzag en ongeveinsde geestdrift vervuld. Namen als Richard Strauss, Gustav Mahler, Claude Debussy, Max Reger, Maurice Ravel, Igor Strawinsky, om hier slechts enkele te vermelden, herinneren onmiddellijk aan meesterlijke prestaties van het Concertgebouw-Orkest en zijn dirigenten. Sedert 1920, toen Mengelberg zich ten gevolge van zijn verplichtingen in het buitenland niet geheel aan zijn taak te Amsterdam kon geven, werd deze achtereenvolgens gedeeltelijk overgenomen door Karl Muck, Pierre Monteux, Bruno Walter, Eduard van Beinum, terwijl ook vele gastdirigenten van naam van heinde en ver als vertolkers van belangrijke meesterwerken te Amsterdam aan het hoofd van het Concertgebouw-Orkest van zich hebben doen spreken.
De kunst van eigen bodem heeft in deze 60 jaren een groei en evolutie beleefd, waaraan het Concertgebouw mede zijn belangrijk deel heeft gehad. De composities van Bernard Zweers, Julius Röntgen, Alphons Diepenbrock, Johan Wagenaar, Cornelis Dopper, Willem Landré en in latere jaren die van Willem Pijper, Henk Badings, Rudolf Mengelberg, Alex. Voormolen, Rudolf Escher en zoveel begaafde jongeren prijken in de erelijst der uitvoeringen. Het aantal solisten, onder wie vele van grote internationale reputatie, zijn naar Amsterdam gekomen, ten einde geregeld in samenwerking met het orkest van hun voortreffelijkheid te getuigen.
Er is ook geen Nederlands solist van enige betekenis of hem is een optreden in het Concertgebouw-ensemble beschoren geweest. In hoge mate belangrijk zijn de manifestaties voor de Nederlandse muziek geweest, die in drie muziekfeesten in 1902, 1912 en 1935 voor de geschiedenis zijn vastgelegd. De beide muziekfeesten van de International Society for Contemporary Music in 1933 en 1948 zijn voor de geschiedenis van het Concertgebouw niet minder belangrijk geweest.
Als unieke gebeurtenis moge ongetwijfeld worden aangemerkt het Mahlerfeest in Mei 1920, toen ter viering van het zilveren jubileum van Mengelberg’s directoraat van het Concertgebouw-Orkest in negen concerten het gehele symphonische oeuvre van Gustav Mahler ten aanhore van een internationaal publiek kon worden verklankt.
Nadat gedurende de eerste kwarteeuw van zijn bestaan de materiële noden van de instelling en haar orkest geheel door ruime bijdragen van particulieren moesten worden gedekt, is sedertdien door steeds groeiende subsidies uit de openbare kassen (gemeente, rijk en provincie) de jaarlijkse begroting sluitend gemaakt. Een reeks van volksconcerten, die, wat hun stijl aangaat, even goed zijn verzorgd als de tot traditie geworden abonnementsconcerten, getuigt van de juiste waardering der overheidsbijdragen. De jeugdconcerten vervullen een niet gering te schatten paedagogische functie in het zich jaarlijks voortdurend uitbreidend muziekleven. De samenwerking met de radio heeft ongetwijfeld tot steeds groter wordende populariteit van het Concertgebouw-Orkest gestrekt.
MR S. A. M. BOTTENHEIM
Lit.: S. A. M. Bottenheim, Gesch. van het Concertgebouw, dl I (Amsterdam 1948); Rudolf Mengelberg, 50 jaar Concertgebouw (1888-1938).