Vlaams schilder en bouwmeester (Antwerpen 3 Apr. 1865), ontving zijn opleiding aan de Academie te Antwerpen en bij Carolus Duran te Parijs. Hij sloot zich aan bij het Impressionnisme en werkte aanvankelijk te Kalmthout en Wechelderzande met Rosseels, Crabeels en Heymans.
Spoedig ging hij over naar de kunstnijverheid en de bouwkunst, hij ontwierp meubels en bouwde zijn huis Bloemenwerf te Ukkel. Zijn belangrijkheid is gelegen in zijn verzet tegen de navolging der historische stijlen (1895-1900). Hij hield voordrachten en werd de leider van de typische nieuwe stijl („Art Nouveau”, „Jugendstil”), die tegelijkertijd overal in Europa veld won. Juist gebruik van het materiaal en doelmatigheid van constructie waren zijn ideaal. Het ornament dat hij toepaste was echter nog een tijd samengesteld uit de slingerlijnen van de „Art Nouveau”. Hij reisde veel en propageerde zijn ideeën in het buitenland: Parijs, Dresden, München, Wenen, in Duitsland, waar hij van 1901 tot 1914 woonde, in Noorwegen (Van de Veldezaal in het museum te Trondheim) en als adviseur van de Groothertog van Saksen. Te Weimar stichtte hij de eerste Kunstnijverheidsschool. In 1914 bouwde hij de schouwburg op de Werkbundtentoonstelling te Keulen, welke een opzienbarend voorbeeld werd van het principe dat „de lijn een kracht is”. Tijdens Wereldoorlog I woonde hij twee jaar in Zwitserland en kwam in 1919 in Nederland voor de bouw van het museum Kröller-Müller op de Hooge Veluwe. De bouw van dit grootse project werd slechts ten dele uitgevoerd. In 1926 keerde hij naar België terug en werd benoemd tot hoogleraar aan de universiteit te Gent. Tevens werd hij de eerste directeur van het, door hem in het leven geroepen, Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunde en Sierkunsten in de abdij Terkameren te Brussel. Van zijn talrijke publicaties kreeg „Amo” (1913), waarin hij de schoonheid van het moderne leven verheerlijkt, de grootste bekendheid.PROF. DR J. MULS
Bibl.: Renaissance im Kunstgewerbe (1901); Laienpredigte (1902); Der neue Stil (1907); Essays (1910); Amo (1913); Les Formules d’une Esthétique moderne (1923), met Ned. vert. d. Frank van den Wijngaert (1928); Vie et Mort de la Colonne (1942); La Formation poétique de Max Elskamp (1943).
Lit.: Karl Scheffer, H. v. d. V., 4 Essays (Leipzig 1913); J. Mesnil, H. v. d. V. et le théâtre des Champs Elysées (Anvers 1914); K. E. Osthaus, Leben und Schaffen des Künstlers V. d. V. (Hagen 1920); Maurice Casteels, H. v. d. V. (Bruxelles 1932); Jean van de Voort, Gedenkboek H. v. d. V. (Gent 1933); Hommage au maître-architecte H. v. d. V. à l’occasion de son 70me anniversaire (Bruxelles 1933)