Nederlands componist (Bandoeng 17 Jan. 1907), studeerde aan de Technische Hogeschool te Delft, waar hij in 1931 cum laude het ingenieursdiploma verwierf. Enkele jaren was hij als assistent aan de Technische Hogeschool verbonden.
Gedurende zijn studententijd legde hij zich toe op muziektheorie en compositie, grotendeels autodidactisch. Nog tijdens zijn studiejaren te Delft werd in het Concertgebouw te Amsterdam zijn eerste symphonie ten gehore gebracht. Sindsdien werden zijn werken regelmatig uitgevoerd, ook in het buitenland. In 1935 werd hij benoemd tot hoofdleraar in muziektheorie en compositie te Amsterdam. Van 1941-1945 was hij directeur van het Conservatorium te ’s-Gravenhage. Thans wijdt hij zich uitsluitend aan het componeren.Hij schreef orkestwerken: 4 symphonieën, symphonische stukken; 7 concerten voor solo-instrumenten en orkest; de opera’s De Nachtwacht en Liebesranke, de balletten Orpheus en Jeanne d'Arc, toneelmuziek bij Gijsbreght van Aemstel; 2 cantates voor soli, koor en orkest; kamermuziek: acht sonates voor verschillende instrumenten, een pianotrio, 4 trio’s voor diverse bezettingen, 3 strijkkwartetten, een blaaskwintet, een harpkwintet en een aantal kleinere stukken; voor piano: 6 sonates, 2 sonatines en kleinere werken; talrijke bundels liederen met piano en met orkest, duetten en koorliederen.
Voorts schreef hij De hedendaagsche Nederlandsche muziek (1937) en essays in tijdschriften. Een groot aantal composities verscheen o.m. bij Edition Schott en bij Universal Edition.