Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bandoeng

betekenis & definitie

(1), hoogvlakte van, (WestJava), ligt gemiddeld ruim 700 m boven het niveau der zee; het is de vlakke bodem van een voormalig meer. Aan de zuidzijde wordt zij ingesloten door het bergland van de Zuid-Preanger, waarin vele vulkanen als de Goentoer (2249 m), de Malabar (2321 m), de Papandajan (2660 m) en de Patoeha (2434 m).

Aan de noordzijde vormen de Boerangrang (2064 m), de Boekittoenggoel (2209 m), en de Tangkoebanprahoe (2076 m) de afsluiting. In het W. vormt het tertiaire kalksteengebergte van Radjamandala tot Padalarang de begrenzing. In het O. bij Tjitjalenka ligt een vulkanisch bergland, dat in de Mandalawangi (1663 m) het hoogst komt. Door een nagenoeg N.-Z. lopende reeks vulkaanruïnes, welke zich uitstrekken van Soreang tot voorbij Tjimahi, wordt dit vlakke gebied in twee delen gescheiden: de vlakte van Batoedjadjar (in het W.) en de vlakte van Bandoeng in engere zin (in het O.). Het gehele plateau van Bandoeng beslaat een oppervlakte van ongeveer de helft van de provincie Utrecht. Het wordt door de sterk kronkelende Tji Taroem, welke het in N.W. richting doorstroomt en er enige zijrivieren opneemt, ontwaterd.

In de vlakte van Batoedjadjar zijn deze rivieren canonvormig in de oude meervlakte ingesneden. De vlakte van Bandoeng is beroemd wegens haar mooie natuur en betrekkelijk koele klimaat. De belangrijkste kleinere plaatsen van deze hoogvlakte zijn: Tjimahi, Padalarang, Soreang, Bandjaran, Tjiparaj, Rantjaekek (radiostation) en Tjitjalengka. De hoofdplaats Bandoeng* is het snelgroeiende centrum geworden. De stad ligt op een deltavormige verhevenheid die de uit het N. komende rivieren en vulkanische modderstromen in het voormalige meer opgebouwd hebben.Lit.: Ch. E. Stehn en J. H. F. Umbgrove, Bijdrage tot de geologie der vlakte van Bandoeng (Tijdschr.

K.N.A.G. 1929); Geol. kaart v. Java, blad 36 (Bandoeng) met: Toelichting van R. W. van Bemmelen en Agrogeol. Beschrijving van J. Szemian (1934); R. W. van Bemmelen, De geologische geschiedenis van Bandoengs omgeving. Serie „Bandoeng vooruit”, no 6 (1939).

(2) is zowel de naam van een regentschap van de residentie Priangan op West-Java als van een daaronder behorend district. Het noordelijk gedeelte wordt ingenomen door het plateau van Bandoeng, het Z. is bergachtig. Het regentschap had (1930) i 203 291 inw. Tegen de bergen en op de hoogvlakte van Pengalengan* strekten zich thee- en kina-aanplantingen uit. Deze zijn in de Japanse bezettingstijd slecht onderhouden en ten dele gerooid. De vlakte is één groot sawahgebied.

(3), stad op Java, is de erfgename van de gelijknamige plaats, die sultan Agoeng van Cheribon in 1641 ± 9 km zuidelijker aan de Tji Taroem stichtte. De voorwaarde tot verdere groei bood de verlegging, door Daendels in 1810 bevolen, naar de toen juist aangelegde postweg. Toch telde Bandoeng in 1846 nog slechts 9 Europeanen, 13 Chinezen en 30 Arabieren naast 11 000 Inheemsen. In 1Ö64 werd Bandoeng echter, in plaats van Tjiandjoer, hoofdplaats van de residentie der Preanger Regentschappen. Een tweede stimulans kreeg de stad door de opening van de spoorlijn Batavia-Buitenzorg-Soekaboemi-Bandoeng. De Europese bevolking nam sterk toe, toen het departement van Oorlog er gevestigd werd (1913) en later dat der Gouvernementsbedrijven. Een tijdlang werd het plan overwogen het gehele centrale regeringsapparaat naar Bandoeng over te brengen, maar de afstand tot en het verzet van het uit handelsoogpunt zoveel belangrijkere Batavia deden dit plan mislukken.

De jongste geschiedenis der stad weerspiegelt zich in de plattegrond. De grote postweg en de naar het Z. vloeiende Tjilkapoendoeng vormen de beide hoofdfase. In het Z.W. lag de vnl. door Soendanezen bewoonde wijkk met de missigit aan de Aloen-Aloen. Dit gedeelte der stad is sinds 1910 niet bijzonder sterk gegroeid. Anders staat het met de wijk van de Europeanen noordelijk van de postweg gelegen. Hier heeft zich — vooral ten N. van de spoorlijn — een villastad ontwikkeld met parken en grasvelden, met de gebouwen van de Technische Hogeschool en het departement der Gouvernementsbedrijven (later Verkeer en Waterstaat) enz.

Het zakencentrum van Bandoeng was de drukke viersprong tussen de postweg en de naar het N. lopende Bragaweg. Hier lagen de meeste hotels, sociëteiten en winkels van de bloeiende stad. In het W. sloot zich daarbij de Chinese wijk aan, de ruimte tussen het station en de postweg innemend. In de jongste tijd was de buurt tussen het station en het Instituut Pasteur volgebouwd en hier wisselden fabrieken, kampongs en villastraten elkaar af. Een verdere uitbreiding was voorzien naar het N. in de richting van Dago en Lembang.

Nadat in 1930 gebleken was, dat de stad 19 664 Europeanen, 129 918 Inheemsen, 16 660 Chinezen en 480 andere Vreemde Oosterlingen telde, ging de aanwas der bevolking nog voort, zodat in 1939 het totale aantal inw. 221 002 bedroeg, w.o. 158 964 Inheemsen, 25 200 Europeanen en 24 838 Chinezen. Na de bezetting van Nederland nam de Europese bevolking nog toe, ook doordat in Bandoeng een deel van het gemobiliseerde Kon. Ned.-Indische Leger in garnizoen kwam te liggen. Toen de oorlog met Japan was uitgebroken en na de slag in de Javazee de kustplaatsen werden bezet, was Bandoeng het laatste centrum van afweer. Op 8 Mrt 1942 trokken de Japanners de stad binnen en kwamen de Ned.-Indische krijgsgevangenen in de kampen terecht. Dit werd ook successievelijk het lot van een deel der Europese bevolking, maar toen Japan capituleerde (15 Aug. *945) waren toch nog ± 1200 Europese mannen en ± 12 000 Europese vrouwen en kinderen buiten de kampen.

In Bandoeng en Tjimahi bevonden zich ± 2700 krijgsgevangenen en ± 23 000 mannen en jongens in de kampen. De vrouwen en kinderen die eerst in de „beschermde wijk” (later het kamp) Tjihapit waren ondergebracht, waren door de Japanners reeds eerder naar de kampen in Batavia en Midden-Java overgebracht. Nadat onder invloed van gebeurtenissen te Batavia, Djokja e.a. plaatsen de spanning tussen de verschillende bevolkingsgroepen steeds toegenomen was, vielen op 10 Oct. 1945 Inheemse gewapenden het Japanse garnizoen aan en werden enige Japanse „economen” gedood. Het genoemde, nog steeds niet ontwapende garnizoen trad op en na twee dagen was de orde hersteld. Een week later kwam een kleine Brits-Indische troepenmacht in Bandoeng aan; deze verschanste zich in Noord Bandoeng. Voorlopig bleef het rustig, zodat zelfs évacué’s uit andere streken naar Bandoeng gezonden werden en het aantal Europeanen aanroeide tot ± 60 000.

Na enkele rampokpartijen wam ten slotte de langverwachte aanval op het Brits-Indische garnizoen. Deze werd afgeslagen, maar ontvoeringen en brandstichtingen kwamen sindsdien in versterkte mate voor, weshalve dc Europese bevolking opnieuw in de kampen en beschermde wijken een toevlucht moest zoeken. Ten slotte besloot de Britse commandant om Bandoeng in twee delen te splitsen. Het gedeelte van de stad, ten N. van de spoorbaan gelegen, zou worden bewaakt door de Brits Indiërs en hier zouden de Europeanen en andere bedreigde groe-

pen (Chinezen) bescherming kunnen vinden. In Zuid-Bandoeng werden de Japanners en troepen van de T.R.I. verantwoordelijk gesteld voor de orde en de rust. Op 29 Nov. had de verhuizing plaats, maar vele Europeanen in Zuid-Bandoeng durfden hun huizen niet meer uit. Enkele malen drongen Brits-Indiërs in dit stadsgedeelte door en wisten zij nog enige honderden Europeanen te redden. Anderzijds kwamen infiltraties van Inheemse gewapenden in Npord-Bandoeng herhaaldelijk voor en daarom besloot de Britse bevelhebber Zuid-Bandoeng te bezetten. Voor dit gebeurde (25 Mrt 1946) werd door terroristen het genoemde gedeelte van de stad in brand gestoken en daarna verlaten.

Zeer langzaam herstelt de stad zich thans van de toegebrachte schade. De laboratoria en verzamelingen die met de Technische Hogeschool in verbinding staan, bleken voor het merendeel onbeschadigd te zijn gebleven en het onderwijs werd op bescheiden schaal hervat. Het gebrek aan arbeidskrachten en de nog steeds onzekere verhoudingen beperken de economische activiteit. Textielbedrijven zijn weer in werking gesteld, evenals enkele andere bedrijfjes (rubberwaren, paraffinekaarsen). De kininefabriek heeft haar productie hervat. Overal werkt men aan het herstel der huizen en zo is te verwachten dat de stad ten slotte haar oude betekenis, die ze dank zij haar gunstige ligging en het goede klimaat had verkregen, zal herwinnen.

DR G. KUPERUS

Lit.: T. B. Jantzen, Bandoeng, de stad op de hoogvlakte (Bandoeng 1926); Bandoeng 1906-1931, Officieele Jubileumuitg. ter gelegenh. v.h. 25-j. bestaan van de Gem. Bandoeng op 1 Apr. 1931; Mooi Bandoeng, Maandblad van de Vereniging „Bandoeng Vooruit”, jaarg. 1934-1936.

< >