Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Hendrik de braekeleer

betekenis & definitie

zoon van de vorige (Antwerpen 1840-1888), een der voornaamste Vlaamse schilders uit de tweede helft van de voorgaande eeuw, werd gevormd door zijn vader en door zijn oom, Hendrik Leys.

In reactie tegen het anecdotisch genrestuk, zoals zijn vader en J. B. Madou schilderden, en waarin een overdreven nadruk op het onderwerp werd gelegd, ging hij vooral belang hechten aan de zuiver picturale elementen bij de behandeling van het interieur, en greep daarbij terug naar het grote voorbeeld van de Hollandse zgn. kleine meesters uit de 17de eeuw, inz. Vermeer, De Hooch en Terborch. Binnenhuizen en genrestukken zijn voor hem hoofdzakelijk een aanleiding om effecten van licht en duister te bereiken, om de kleurschakeringen harmonisch te ordenen en in een bij voorkeur goudbruine grondtoon op te heffen. Volmaakt schilderde hij bijv. het warm gloeien van Corduaans leder in het halfduister, het zacht getemperd spelen van het licht in een ruit of een glas, in de koperen nagels langs rug of zitting van stoelen.

Het onderwerp zelf is daarbij tot een minimum herleid. In de laatste jaren werd zijn palet veel klaarder en de schilderwijze bijzonder vrij. Zijn voornaamste werken bevinden zich in de musea te Antwerpen en te Brussel.

Lit.: C. Lemonnier, H. de Br. et son œuvre (Bruxelles 1905) ; H. Hymans, Belg. Kunst im 19. Jahrh. (Leipzig 1906); M. Rooses, Gesch. der Kunst in Flandem (Stuttgart 1914); Pol de Mon t, De Schilderkunst in België van 1830 tot 1921 (’s-Gravenhage 1921); Maurice Gilliams, Het idee H. de Br.; Em. de Bom, H. de Br.

< >