is tegenwoordig, evenals reeds in de Oudheid, de naam van het in Syrië, ten Z. van Damascus gelegen vulkanische gebied, in het N. waarvan zich de Djzebel Hauran (330 N.Br. en 36° 15' O.L. v. Gr.) verheft tot een hoogte van 1840 m, kaal en onvruchtbaar.
Het zuidelijk gedeelte is rijk en vruchtbaar, de korenschuur van Syrië; in het O. zijn talrijke harra’s, d.w.z. lavaerupties en uitgebrande kraters. De naam, die reeds in de oude Assyrische inscripties en ook in het Oude Testament (Ezech. 47 : 16, 18) voorkomt, betekent dan ook „uitgehold land” of „kraterland”. Hier is de woonplaats en het middelpunt van de sekte der Droezen*. Talrijke ruïnes wijzen op hoge cultuur, vooral in de Vroegchristelijke periode. Hauran telt op 21 000 km2 ca 200 000 inw. Het district (mohafazet) behoorde eerst tot Transjordanië, doch kwam gedeeltelijk in 1925 aan de Syrische republiek; het zuidelijke deel (Djzebel Druze) vormde een afzonderlijk territorium met de hoofdstad El Soeweida, dat op 12 Jan. 1942 officieel bij Syrië werd gevoegd.
Tot de bewoonde plaatsen behoren het spoorwegkruispunt Derat (Edrei) en een aantal Joodse landbouwkolonies. Er is een belangrijke verbouw van tarwe, gerst en maïs, waarvan ongeveer de helft wordt uitgevoerd. Het land wordt van het N. naar het Z. doorsneden door de Hedsjazspoorweg, en is met de havensteden Beiroet en Haifa door spoorwegen verbonden. w. VAN DE BUNT