noemt men het energieverbruik van een mens of dier in rust en in nuchtere toestand. De grondstofwisseling dient:
1. voor de energie van de spierbewegingen, die zelfs in rust doorgaan, zoals de ademhaling, de hartslag, etc.;
2. voor de instandhouding van stofwisselingsprocessen in de inwendige organen, zoals lever en nieren, die energie vereisen, en
3. bij warmbloedige dieren (dus ook bij de mens) voor de instandhouding van een lichaamstemperatuur, die voortdurend hoger is dan die van de omgeving. Deze laatste functie vergt kwantitatief het grootste deel van het energieverbruik in rust en in nuchtere toestand.
Voor de bepaling van de grondstofwisseling (ook wel basaalmetabolisme genaamd) zijn verschillende methoden beschikbaar. Oorspronkelijk gebruikte men hiervoor een calorimeter, een afgesloten kamer, waarin alle door het zich daarin bevindende individu geproduceerde warmte kan worden gemeten. In de geneeskundige praktijk volstaat men met de bepaling van de hoeveelheid zuurstof, die wordt gebruikt wanneer de te onderzoeken persoon minstens tien uur geen voedsel heeft gebruikt en enige tijd rustig heeft gelegen. Ook tijdens het onderzoek zelf moet de proefpersoon volkomen rustig zijn. Om dit te controleren worden de ademhalingsbewegingen tijdens de meting geregistreerd. De bepaling is alleen bruikbaar, wanneer de ademhaling tijdens het onderzoek volkomen regelmatig is.
In sommige toestellen wordt bovendien de koolzuurproductie gemeten. Er zijn verschillende toestellen in gebruik. Die volgens Benedict, Krogh en Knipping meten de hoeveelheid zuurstof, die door de onderzochte persoon wordt opgenomen uit een met dit gas gevulde cylinder, waarmee hij door slangen en ventielen verbonden is, zodat geen buitenlucht kan toetreden. In het toestel van de Nederlandse physioloog A. K. M. Noyons (1878-1941) wordt het verschil in samenstelling van in- en uitademingslucht electrisch gemeten (diaferometrie).
Bij nuchtere, in rust verkerende personen wordt de stofwisseling vnl. onderhouden door verbranding van eiwit en vet. Onder zulke omstandigheden mag aangenomen worden, dat bij verbruik van één liter zuurstof ca 4,8 calorieën vrij komen. Door omrekening van het gemeten zuurstofgebruik wordt het getal voor de basale stofwisseling verkregen, uitgedrukt in calorieën per 24 uur (ofschoon de bepaling slechts
12 minuten in beslag neemt). Ten einde een snel inzicht te krijgen in de betekenis van de aldus verkregen waarde, is het gewoonte geworden deze te vergelijken met het normale zuurstofverbruik onder dergelijke omstandigheden zoals dit door Benedict is gevonden voor een groot aantal personen, bij wie men rekening heeft gehouden met leeftijd, gewicht en lengte (c.q. het uit deze laatste twee berekende lichaamsoppervlak). In plaats van als werkelijk calorieverbruik drukt men dan de basale stofwisseling uit in procenten van het uit tabellen afgelezen bedrag voor een persoon van dezelfde leeftijd, lengte en gewicht als de onderzochte.
De normale grondstofwisseling bedraagt voor een volwassene van gemiddelde leeftijd en lengte 1200 tot 1600 calorieën per 24 uur. De bepaling heeft in de inwendige geneeskunde toepassing gevonden, omdat er sommige toestanden zijn, waarbij de grondstofwisseling verhoogd, en andere, waarbij zij verlaagd is (Magnus-Levy). Een verhoging van de grondstofwisseling komt voor bij hyperfunctie van de schildklier (hyperthyreoïdie, ziekte van Basedow), koorts, leucaemie, bij blootstelling aan lage uitwendige temperaturen, en bij opwindingstoestanden. Een verlaging van de grondstofwisseling wordt vnl. gevonden bij verlaagde schildklierwerking (hypothyreoïdie, myxoedeem), en bij ondervoeding, onverschillig of dit laatste een gevolg is van gebrek aan eetlust of van onvoldoende toevoer van voedsel.
Vooral bij de behandeling van patiënten met schildklieraandoeningen is de bepaling van de grondstofwisseling in de moderne kliniek een vrijwel onontbeerlijk hulpmiddel geworden.
Het totale calorieverbruik van het organisme omvat, behalve de grondstofwisseling, de hoeveelheid energie, die nodig is voor spierarbeid (bewegingsenergie) en voor de vertering en verwerking van het voedsel (specifiek-dynamische werking). Bij het uitvoeren van vermageringskuren maakt de medicus soms, behalve van voedselbeperking en het voorschrijven van meer lichaamsbeweging, gebruik van de toediening van schildklierpoeder, ten einde daardoor de grondstofwisseling te verhogen. Daarom is ook tijdens vermageringskuren een bepaling van de grondstofwisseling van betekenis. Men heeft wel gemeend dat vetzucht een gevolg zou kunnen zijn van een te lage grondstofwisseling. Dit komt inderdaad in enkele gevallen voor; de meeste gevallen van vetzucht berusten echter op de combinatie van overvoeding met gebrek aan lichaamsbeweging. De grondstofwisseling is bij zulke patiënten dus normaal.
DR J. GROEN