Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GRONDELS

betekenis & definitie

(Gobioidae) vormen een talrijke orde van kleine vleesetende kustvissen, waarvan echter veel soorten zich in het zoetwater hebben geacclimatiseerd. Zij worden op of in de nabijheid van de kusten in alle gematigde en tropische streken aangetroffen.

Fossielen van deze familie werden in de krijtformatie gevonden. Zij bezitten kleine tanden, soms ook grote hondstanden; de stralen van de stekelige voorste rugvin der beide, somtijds verenigde, rugvinnen zijn over het algemeen wel hard, maar buigzaam.De bekendste en merkwaardigste geslachten van deze familie zijn Gobius en Periophthalmus.

Van het eerste geslacht Gobius, de eigenlijke Grondels werden ca 300 soorten beschreven, die tegenwoordig over een aantal geslachten verdeeld worden. Slechts enkele behoren tot de Nederlandse fauna.

Bij voorkeur leven de Grondels op rotsachtige kusten, waaraan zij zich door middel van hun tot een zuigschijf vergroeide buikvinnen vastzuigen en zo de kracht der golven trotseren. De mannetjes van sommige soorten bouwen nesten voor de eieren, die zij ijverig bewaken. Een zeer kleine Grondelsoort, Aphia minuta, van Noorwegen tot de Middellandse- en Zwarte Zee voorkomend en ook aan onze kusten herhaaldelijk waargenomen, is merkwaardig, o.a. door haar doorzichtigheid en haar slechts één jarig leven.

De tot de Nederlandse fauna behorende Grondelsoort, Gobius minutus, het Dikkopje, is economisch, evenmin als de andere soorten van dit geslacht, van enige betekenis. Zij bereikt slechts een lengte van ca 7 cm, de grondkleur is grijsachtig geel, van onderen en op de kop lichter van kleur, maar op de rugzijde van bruine stipjes voorzien. Behalve op de Nederlandse kust leeft zij op alle zandige kusten van Noorwegen tot Spanje en in de riviermonden. Behalve deze soort komt nog een enkele andere nauw verwante soort in Nederland voor.

Het geslacht Periophthalmus, met het nauw verwante geslacht Boleophthalmus, heeft zeer uitpuilende ogen, die echter ingetrokken kunnen worden en voorzien zijn van een goed ontwikkeld uitwendig ooglid; de borst- en buikvinnen zijn krachtig gespierd. Een en ander houdt verband met hun merkwaardige gewoonte om op de kusten van de Indische en Grote Oceaan, vnl. op de met slijk en wieren bedekte kustgedeelten, waar zij bijzonder talrijk zijn, bij eb uit het water te komen om kleine schaaldieren op het drooggevallen strand te vangen.

Met behulp van hun krachtige buik- en borstvinnen en hun staart springen zij vrij over de bodem en ontlopen door snelle sprongen hen bedreigend gevaar. De typische bouw van de ogen, die zeer beweeglijk zijn en ver uit de oogholten uitgestulpt kunnen worden, maakt het hun mogelijk zowel buiten als onder water te zien. In teruggetrokken toestand worden deze door het ooglid beschermd. De lengte is gewoonlijk niet meer dan 15 cm.

< >