is dat deel van het crediet, waaraan de landbouw behoefte heeft, dat strekt om de boer de beschikking te geven over de grond, die nodig is voor de uitoefening van zijn bedrijf. Daar de grond een onverslijtbaar productiemiddel is, is de behoefte aan dit crediet steeds van permanente aard.
Op grond hiervan hoeft het grondcrediet in principe niet te worden afgelost. Er zijn echter andere, practische redenen, die een geleidelijke aflossing wel wenselijk maken.Verscheidene schrijvers hebben zich in de loop der jaren beziggehouden met de vraag, op welke wijze de behoefte aan grondcrediet het best kan worden gedekt. Reeds Rodbertus heeft er met economische argumenten krachtig voor gestreden, dat grondcrediet onopzegbaar diende te zijn. Hem stond als ideaal de middeleeuwse rentekoop voor ogen. Deze rentekoop bestond hierin, dat de credietverstrekker een zekere som gelds gaf en daardoor het recht kreeg om jaarlijks een zekere rente van de eigenaar van de grond te ontvangen, welke rente als een zakelijke last op het onroerende goed rustte. De eigenaar van de grond kreeg dus de beschikking over kapitaal in ruil voor een eeuwigdurende renteverplichting. Moltzer heeft in het voetspoor van Rodbertus gepoogd het instituut van de grondrente (art. 784 B.W.) in NEDERLAND weer nieuw leven in te blazen.
Noch deze, noch andere voorgestelde oplossingen — bijv. het beklemrecht, de onopzegbare amortisatiehypotheek — zijn, afgezien van enkele uitzonderingen in de practijk, levensvatbaar gebleken. Het beklemrecht is tot de provincie Groningen beperkt gebleven, de onopzegbare amortisatiehypotheek of wel de hypothecaire lening met aflossing in annuïteiten werd in het midden der vorige eeuw veel door hypotheekbanken afgesloten, doch vóór Wereldoorlog I was dit reeds tot onbelangrijke bedragen geslonken. Al schijnt een onopzegbaar crediet meer in overeenstemming te zijn met het niet-omlopen van het kapitaal in de grond, toch verdient een geleidelijk af te lossen crediet de voorkeur. De verplichting om naast de rente ook aflossing te betalen remt het opnemen van te veel crediet, terwijl aflossing tot reservering dwingt (voor minder gunstige tijden), omdat aflossing alleen uit de winst kan geschieden.
Grondcrediet wordt tegenwoordig vrijwel alleen tegen hypotheekverlening verstrekt. Merkwaardigerwijze voorzien de hypotheekbanken in Nederland echter niet in belangrijke mate in deze credietbehoefte. Het meeste grondcrediet wordt door particulieren en notarissen gegeven en verder een deel door particulieren, stichtingen, spaarbanken, pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen. Uiteraard ligt de verschaffing van grondcrediet niet op het terrein van de boerenleenbanken. Deze banken zijn speciaal bedoeld als spaar- en voorschotbanken voor de landbouw en voorzien vnl. in de behoefte aan vast en vlottend bedrijfskapitaal van de boer. In 1908 heeft de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven de N.V.
Boeren-Hypotheekbank (eveneens te Eindhoven) opgericht» welke zich speciaal toelegt op hypothecaire credietverlening aan leden van de locale boerenleenbanken, die aangesloten zijn bij voornoemde Centrale Boerenleenbank. De werkzaamheden van de Boeren-Hypotheekbank zijn tot dusverre vrij beperkt van omvang gebleven. De Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht verstrekt eerste hypothecaire credieten tegen uitgifte van deposito-obligaties met langere looptijd. Dit heeft evenmin grote opgang gemaakt. In 1927 werd onder auspiciën van de Centrale Raiffeisenbank de Coöperatieve Grondkapitaalbank voor de Landbouw te Utrecht opgericht. De naam van deze instelling is misleidend; haar bedoeling is niet crediet voor landerijen te verschaffen, doch de verstrekking van „grondkapitaal” (stichtings- en werkkapitaal) aan coöperatieve verenigingen, die als leden bij haar zijn aangesloten en die werkzaam zijn op landbouwgebied.
In Duitsland leggen de Landschaftsbanken zich speciaal toe op de voorziening van de landbouw met hypothecair grondcrediet, in Frankrijk opereert de Crédit Foncier (een semi-overheidsonderneming) op dit terrein, terwijl in de Verenigde Staten een gedeelte van deze credietverlening in handen is van speciale Federal Farm Loan Banks.
Het hypothecaire grondcrediet is de grote steun voor het in stand houden van een eigen geërfde boerenstand, omdat het bij erfdeling mogelijk maakt de grond van het boerenbedrijf in de familie te houden. Dit maakt het echter gewenst, dat iedere generatie haar schulden opnieuw delgt, omdat anders een toenemende schuldenlast de landbouw bedreigt.
Het hypothecaire grondcrediet brengt met zich, dat het in tijden van malaise en prijsdaling, zoals in de achter ons liggende dertiger jaren, zwaar drukt. Een flinke overwaarde van de grond is dan ook onder alle omstandigheden vereist. Voor Nederland kan men stellen, dat een marge van 1/8 de geldschieter in de regel een voldoende waarborg biedt. Omgekeerd zijn tijden van sterke prijsstijging voordelig voor boeren, die van dit grondcrediet gebruik maken. Wereldoorlog II heeft dit in de vorm van een versterkte aflossing van hypotheken duidelijk gedemonstreerd.
Lang crediet van zakelijke aard is ook het zgn. melioratiecrediet, dat verleend wordt tot verbetering van de grond en/of tot het inrichten van vaste installaties op de grond. In Nederland wordt dit langs de gewone kanalen van het lange crediet verstrekt, op de wijze van het grondcrediet. Behalve dat hierbij iets scherper op de amortisatie van het crediet zal moeten worden gelet, is er weinig verschil met het zuivere grondcrediet op te merken.
G. GREIDANUS
Lit.: Rapport betreffende het Landbouwcrediet in Nederland (1911), d.i. een rapport van de in 1906 ingestelde Staatscommissie voor de Landbouw; J. K. Rodbertus, Zur Erklärung und Abhülfe dér heutigen Creditnoth des Grundbesitzes, 2 dln (Jena 1869); J. P. Moltzer, Landbouw en Kapitaalbelegging (Haarlem 1892); M. Degon, Le Crédit Agricole (Paris 1939); G.
W. M. Huysmans, Het Landbouwcrediet in Nederland (Maandblad ,,De Economist”, Juli/Aug. 1941).
In BELGIË wordt het grondcrediet verstrekt door de particuliere sector en door de semi-officiële sector. In de private sector treft men als credietverstrekkers aan: de particulieren (veelal door tussenkomst van de notarissen), de hypotheekkassen en de spaarkassen. Onder de spaarkassen dient vooral de Centrale Kas voor Landbouwkrediet van de Belgische Boerenbond en haar net van raiffeisenkassen vermeld. Sinds 1904 reeds bestaat bij deze instelling een afdeling grondcrediet. De gelden hiertoe nodig werden samengebracht door deposito’s op termijn.
In de semi-officiële sector zijn het de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, het Nationaal Instituut voor Landbouwcrediet en de Nationale Maatschappij voor kleine Landeigendom die grondcrediet verstrekken. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas is gemachtigd een deel van haar beschikbare gelden te gebruiken tot het toestaan van leningen aan landbouwers of aan samenwerkende vennootschappen voor landbouwcrediet. Gedurende het jaar 1948 werden voor nagenoeg 500 miljoen frs landbouwcredieten toegestaan. De statistieken tonen aan dat ongeveer de helft van deze credieten leningen zijn met als doel aankoop van hoeven en gronden. Sinds 1937 reeds bestaat een Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet, welks doel het is rechtstreeks of onrechtstreeks credieten te verlenen aan landbouwers of aan andere credietinrichtingen te hunnen behoeve. Nagenoeg 12 pct der uitstaande leningen hebben voor doel de aankoop van gronden en hoeven.
De Nationale Maatschappij voor de kleine Landeigendom bestaat sedert 1935. Deze inrichting kreeg als opdracht het crediet te organiseren ten voordele van minvermogende gezinnen met het oog op de aankoop en de inrichting van kleine landeigendommen.