De NEDERLANDSE Strafwet omschrijft in de artt. 148-151 verschillende misdrijven als handelingen tegen de openbare orde ten opzichte van begraafplaatsen, graven en lijken. De ware grondslag van deze bepalingen is te zoeken in het piëteitsgevoel, dat men heeft voor overledenen en hun rustplaats.
Art. 148 stelt het opzettelijk verhinderen of belemmeren van de geoorloofde toegang tot een begraafplaats of van het geoorloofd vervoer van een lijk daarheen, strafbaar. Wat een „lijk” is, zegt de wet niet. De rechtspraak verstaat er het ontzielde lichaam van een mens onder, ook dat van een doodgeboren kind. De bepalingen worden niet toepasselijk geacht op mummies.
Tegen deze handeling is gevangenisstraf gesteld van ten hoogste een maand of geldboete tot ƒ 120,—.
Het volgende artikel is gericht tegen grafschennis. „Opzettelijke en wederrechtelijke vernieling of beschadiging zowel van de plaats waar een lijk begraven is als van het daarop gestelde gedenkteken is strafbaar met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar”.
Art. 150 behandelt de eigenlijke lijkenroof en zegt, dat hij, die opzettelijk en wederrechtelijk een lijk opgraaft of wegneemt, dan wel een opgegraven of weggenomen lijk verplaatst of vervoert, gestraft kan worden met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete tot ƒ 300,—.
Het misdrijf genoemd in art. 151, nl. het begraven, verbergen, wegvoeren of wegmaken van een lijk met het oogmerk het overlijden of de geboorte te verhelen, waarop gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete tot ƒ 300,— staat, behoort niet tot de misdrijven tegen de openbare orde. De daar genoemde feiten betreffen meer het onzeker maken van overlijden of geboorte. Daarom konden deze beter opgenomen worden bij de misdrijven tegen de burgerlijke staat (artt. 236 vlg.j. De begrafeniswet kent verdere regeling betreffende hetgeen bij het begraven in acht is te nemen (Begrafeniswet).
MR DR J. WIJNVELDT +
Lit.: N. de Beneditty, Geoorloofde cf verboden lijkschennis? (door geneeskundige), Ned. Jur.bl. 1931, 290; Simons-Pompe, Leerb. v. h. Ned. Strafrecht, 2de dl, 6de dr. (Groningen - Batavia 1941)1 P- 230-233; Noyon-Langemeijer, Het wetboek van Strafrecht verklaard, 5de dr. (Arnhem 1949), dl II, p. 210-220.
Het BELGISCH strafwetboek voorziet in art. 453 de bestraffing met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank, van hem die zich schuldig maakt aan schending van grafsteden of aan grafschennis. De grafstede, die door de wet wordt beschermd, bestaat van het ogenblik dat het lichaam in de lijkkist is geplaatst (Cass. 29 Juni 1926, Pas. 1927-I-32).