(Oudiers: Goidelg; Nieuwiers: Gaedhealg; in het Engels weergegeven door Gaelic, waarnaar ons Gaelisch) vormen een tak van het Keltisch (z Keltische talen), die o.a. gekenmerkt wordt door de ontwikkeling van de Indogerm. stemloze labiovelaar (ku), die hierin aanvankelijk intact bleef en later gereduceerd werd tot de stemloze gutturaal (k). Het Oudgóidelisch is ons slechts bekend sedert de 4de of 5de eeuw uit inschriften in ogham-schrift in Ierland, Schotland en ook in Wales, waar deze taal echter reeds spoedig door het Kymrisch volledig werd verdrongen.
In de overige veroveringen der Ieren (de Schotse Hooglanden en Hebriden en het eiland Man) heeft de taal der kolonisten zich enigszins van die in het moederland verwijderd, zodat men thans drie Góidelische talen onderscheidt, nl. het Iers-Gaelisch, Schots-Gaelisch en het bijna uitgestorven Manx-Gaelisch, die echter veel dichter bij elkaar staan dan de drie Britse talen.