één van de zelfbesturende landschappen in de daerah Kalimantan Timoer (gebiedsdeel Oost-Borneo), groot ca 6000 km2 en gelegen aan de N.O.-kust van Borneo. Het zelfbestuur zetelt te Goenoeng Taboer, tegenover de havenplaats Tandjoengredeb.
De inheemse bevolking die in 1930 9217 zielen telde (op een totale bevolking van 9784 zielen), bestaat uit: a. Orahg Benoa, de autochthone bewoners, die een soort Maleis spreken, b. Bandjarezen en Boeginezen, c. Badjau’s en Solaks die kustbewoners zijn, d.
Dajaks. Een der Dajakgroepen wordt gevormd door de Basaps. Een deel van deze Basaps is vroeger tot de Islam overgegaan, heeft zich vermengd met de toen gekomen Boeginezen en Solaks. Het is deze groep die Orang Benoa wordt genoemd.
Andere Dajaks zijn de Poenans, die merendeels nog uitsluitend van jacht, visserij en het verzamelen van eetbare wortels en vruchten leven.In dit landschap waren voor Wereldoorlog II enkele concessies voor de winning van steenkool in handen van de K.P.M. Van meer belang was de exploitatie in het naburige Sambalioeng. De mijnen zijn in de oorlogs- en bezettingstijd zeer beschadigd, maar toch is de steenkolenwinning weer ter hand genomen (z Borneo).