gemalin van Leofric, graaf van Chester (gest. 1057), stichtte in 1043 te Coventry (een domein van haar echtgenoot) een Benedictijner abdij, waarvan zij de weldoenster bleef. Befaamd is zij door de sage, volgens welke zij de villa Coventry zou hebben bevrijd van een zware belasting door te voldoen aan een voorwaarde die Leofric schertsend had gesteld, en naakt over de markt te rijden.
Het verhaal komt het eerst voor in de Flores historiarum van Roger van Wendover (gest. 1237), met de bijzonderheid dat haar loshangend lang haar vrij afdoende bescherming bood. In een in de 17de eeuw opgetekende ballade wordt gewaagd van haar voorafgaand bevel, dat een ieder binnenshuis moest blijven, met de vensterluiken gesloten, opdat niemand haar zou zien. Een overtreder van dit gebod, die met verlies van het gezichtsvermogen zou zijn gestraft, blijkt in de 18de eeuw bekend („Peeping Tom”). Op 31 Mei 1678 werd te Coventry de feestelijke „Lady Godiva procession” ingesteld.
Godiva’s rit is een dankbaar onderwerp gebleken voor dichters, schilders en cineasten; hij is o.a. door Tennyson bezongen.Lit.: A. Gordon, in: Dict. Nat. Bicgr.
XXII (1890), blz. 36-38; Hafele, Die Godivasage und ihre Behandlung in der Literatur (1929).