Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GLASCULTUUR

betekenis & definitie

In de tuinbouw was al eeuwen geleden het streven aanwezig om de teeltperiode te verlengen door vroeger in het voorjaar te beginnen. Bovendien trachtte men het plantensortiment te vergroten door de teelt van uitheemse planten.

Voor zover deze uit zuidelijker streken komen is de temperatuur in Nederland voor een gedeelte van het jaar te laag om ze zonder beschutting te telen.In de 17de eeuw werd reeds glas gebruikt in de vorm van de orangerie: een gebouw met rechtopstaande wanden en in de zuidwand veel glazen ramen, aanvankelijk met groen, later met helder glas. Hierin konden de levende planten in de winter overgehouden en zelfs geteeld worden. Door gebruik te maken van vuren, testen met houtskool, kaarsen, kachels en later rookkanalen en warmwaterbuizen werden de mogelijkheden vergroot.

Door het in schuine stand aanbrengen van grote ramen aan de zuidzijde kreeg men in de 18de eeuw de muurkassen, nog later werden ook de de westen oostkanten van glas en werd een soort glasdak aangebracht (lessenaars, kopkassen'). In de 19de eeuw ontstonden de tweezijdige kassen.

In de beroepstuinbouw kende men eerst in de 19de eeuw het liggend glas op bakken (platglas) voor de teelt van komkommers en het telen van planten van sla, kool, erwten, bonen, enz. Ca 1885 ontstonden muurkassen voor de teelt van druiven, spoedig gevolgd door lessenaars en kopkassen, omdat deze laatste ruimer waren. In 1892 werden de eerste tweezijdige druivenkassen (serres) volgens Belgisch model gebouwd in Poeldijk. In 1903 zijn in Loosduinen naar Engels voorbeeld komkommerkassen gezet; als Nederlands maaksel verscheen in 1908 in Loosduinen het eerste warenhuis d.i. een houten of ijzeren stellage afgedekt met eenruiters, welke ook als platglas in gebruik waren.

De bouw hiervan vond een sterke uitbreiding en werd in andere landen (Engeland en Duitsland) overgenomen, evenals ons platglas. Deze warenhuizen zijn hoofdzakelijk in gebruik voor de teelt van tomaten in de zomer en sla, bloemkool, andijvie en snijbonen vóór of na de tomaten. Dit kastype is goedkoper dan de andere vormen, maar is gewoonlijk wat minder dicht. Een voordeel is, dat het glasdek gemakkelijk afgenomen kan worden.

Dat gebeurt elk jaar of om de paar jaren in de winterperiode om de grond te laten doorregenen.

De laatste halve eeuw heeft de kassenbouw een grote vlucht genomen. Nog meer typen ontstonden, w.o. zeer grote en ruime, en voorzien van een goot voor afvoer van het regenwater. Zo bestaan momenteel druivenkassen, enkele en dubbele komkommerkassen, perziken- en tomatenkassen, warenhuizen, groentekassen, plantentrekkassen, potplantenkassen, seringentrekkassen en stekkassen. Zij verschillen van elkaar in hoogte, in breedte, in helling van het glas, helling van de opstaande kant en wijze en plaats van luchting.

Zij worden gewoonlijk niet door de tuinder, maar door speciale kassenbouwers gebouwd.

In de kas heerst in de zomer een woestijnklimaat. Omdat in de kas de groei langer en zwaarder is dan buiten, wordt meer mest gegeven. Vooral met kunstmest wordt een grote hoeveelheid zouten in de kasgrond gebracht, welke de plant niet opneemt. Door het verdampen van het bodemwater worden de oplosbare zouten in de bovenste laag achtergelaten.

Onderzoek heeft uitgewezen, dat zich in de bovenste 5 cm het meeste zout bevindt. Door uitspoeling met veel water in de winter of het vervangen van de bovenlaag kasgrond door buitengrond wordt de kasgrond betaalbaar gehouden. Chemisch grondonderzoek geeft naast de hoeveelheden voedingstoffen in de grond ook een inzicht in hoeverre de schadelijke zoutgrens al bereikt of overschreden is.

Een belangrijke zorg voor de kweker is het luchten. Dit gebeurt door het openzetten van luchtramen en deuren. Het openzetten van de luchtramen gebeurt tegenwoordig algemeen met mechanisch luchtwerk. In de bloemenen boomteelt zijn kassen nog vaak voorzien van schermmatten buiten op de kas, welke naar behoefte open uitgerold kunnen worden.

Het uitrollen geschiedt om te veel directe zonnebestraling te weren.

Het glas in de tuinbouw verdeelt men in plat-glas en staand glas. Bij het platglas heeft men vaste bakken en losse bakken. De vaste bakken hebben lage muurtjes van steen of hout, waarop de ramen liggen met de helling naar het Zuiden. De ramen waren vroeger 2 bij 1,50 m en bestonden uit vele kleine ruitjes, in sponningen gevat; later werden de ramen kleiner en de ruiten groter, totdat hieruit ten slotte de zgn. eenruiter ontstond van 1,50 m bij 80 cm.

Speciaal in de groenteteelt zijn hiervan millioenen in gebruik. De vaste bakken zijn hier ook vervangen door losse bakken met aarden wallen.

In de bloemenen boomteeltbedrijven heeft men nog veel vaste bakken, bedekt met de ouderwetse grote ramen met vele ruitjes.

De beteling van de bakken in de groenteteelt is in de zomerperiode hoofdzakelijk komkommers en meloenen en in de winterperiode sla, wortelen, bloemkool, andijvie en planten om in het voorjaar in het open veld uit te planten. In de bloementeelt worden veel potplanten, zoals cyclamen, cineraria’s, calceolaria’s, kalanchoë’s primula’s enz. in de bakken geteeld en in de boomteelt worden ze vooral gebruikt voor het tot wortel brengen van stek en voor het tijdelijk opzetten van geënt plantmateriaal.

VERWARMING

Door het aanbrengen van een kunstmatige warmtebron in bakken en kassen is de temperatuur nog meer op te voeren en daardoor zijn de teeltmogelijkheden te vergroten.

Deze warmtebronnen in de tuinbouw zijn broeimest, warmwater, stoom, electrische grondkabel, rookkanalen.

De broeimest is alleen, maar dan ook veel, in gebruik in bakken (zgn. broeibakken of warme bakken) voor de teelt van komkommers, meloenen en warme sla.

De kachels werden in de 17de eeuw algemeen in de orangerie gebruikt. Ze worden nog wel toegepast in groentenkassen en veel bij de seringenti ek. Warmwaterverwarming in de kas kwam in de 19de eeuw in gebruik.

De electrische grondkabel werd het eerst door Jacobson in Noorwegen in 1926 toegepast. Deze verwarming is duur. Zij vindt veel toepassing bij het trekken van witlof, omdat dit een kort en kostbaar groeiproces is; verder als extra verwarming in een tablet van de kas voor het kweken van planten.

Een oud systeem dat in België nog steeds in ruime mate toepassing vindt is de rookkanalenverwarming. Hiertoe worden de verbrandingsgassen door een aarden buis geleid, welke met een flauwe helling door de kas loopt en welke aan het eind in een schoorsteen overgaat.

In het druivencentrum Hoeilaart in België worden de kassen niet gebruikt om de oogst te vervroegen, maar om te verlaten (Dec. -Apr.). Door de kassen tot laat in het voorjaar koud te houden en af te schermen, vertraagt men de ontwikkeling van de druiven van een speciaal ras. In het najaar gaat men dan stoken.

BELICHTING

Door het opvoeren van de temperatuur in kassen kan men de teelt van een aantal gewassen vervroegen. Hierdoor geschiedt de teelt soms in een periode, waarin voor een goede groei een tekort aan licht bestaat. De eerste belichtingsproeven dateren van 1880 door William Siemens in de V.S. met koolstaaflampen. Daarop volgden in 1892 de eerste electrische belichtingsproeven aan Cornell Agricultural Experimental Station.

In 1928 begonnen deze proeven in Nederland in een kas van het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt te Wageningen door dr J. W. M. Roodenburg.

Sindsdien zijn er op verschillende proeftuinen en bij kwekers proeven genomen.

De gewone gloeilampen gaven sterke lengtegroei en soms ook bladbeschadiging. De oorzaak hiervan werd gezocht in een wanverhouding tussen donkere en lichte warmtestralen, om welke reden met kwiklicht en neonlicht geëxperimenteerd werd. Hiervan gaf het rode neonlicht zulke mooie gedrongen groene planten, dat dit vóór Wereldoorlog II reeds in de practijk toepassing vond bij het kweken van komkommer- en tomatenplanten en begonia’s. Er is maar een geringe hoeveelheid lichtenergie nl. 7 Watt/m2 nodig wat door dr Roodenburg bij proeven is vastgesteld.

Na de oorlog zijn de proeven voortgezet. De onderzoeker Geel vond dat bij het trekken van tulpen het dag-licht geheel vervangen kan worden door gewone electrische lampen. Het trekken kan daardoor plaats vinden in schuren, welke een veel geringer warmteverlies hebben dan kassen. Enkele kwekers zijn hier reeds toe overgegaan.

Een bezwaar van de lampen is de warmte, welke zij naast het licht produceren. Daarom zijn ook de T.L.-buizen met helder wit licht, zonder warmte en gering gebruik aan electriciteit in de proeven opgenomen. Een bezwaar is de dure aanleg en de schaduw van de reflectoren, daar waar ook het daglicht gewenst is, zoals voor het opkweken van planten. Een verbetering hierop schijnen de hogedruk kwiklampen te zijn, waarmee Roodenburg reeds enkele succesvolle proeven genomen heeft.

Van groot belang in de tuinbouw is de fotoperiodiciteit. De daglichtperiode kan men verlengen met kunstlicht, hetgeen gewoonlijk alleen in de winterperiode zin heeft bijv. bij aardbeien. De daglichtperiode kan men verkorten door verduisteringsschermen zoals dichte rietmatten of zwart doek. Zo worden bijv. chrysanthen en kalanchoë’s tot vervroegde bloei geforceerd.

Bewaring van aardappelpootgoed bij kunstmatige belichting om de nieuwe spruiten kort en-gedrongen te houden begint toepassing te vinden.

Volgens de landbouwtelling was in 1930 in Nederland in gebruik: 8 161 000 m2 platglas, 11 144 000 m2 onverwarmd staand glas, 6 356 000 m2 verwarmd staand glas, totaal 25 661 000 m2 of 2 566 ha.

De provincie Zuidholland en wel speciaal het Westland met de Kring, dit zijn de omliggende plaatsen Loosduinen, Veur, Leidschendam, Leiden, Delft, Pijnacker, Nootdorp, Berkel en Rotterdam, heeft ca 60 pct van de totale oppervlakte aan glas. Het Westland met omliggende plaatsen is daarmee het belangrijkste tuinbouwcentrum van Nederland, dat een wereldbekendheid bezit. In de tweede plaats komt Aalsmeer als een bloementeeltcentrum met veel glas, waarvan een groot gedeelte verwarmd is. Glas van enige betekenis, d.w.z. meer dan 10 ha per centrum, komt verder voor in de tuinbouwcentra IJselmonde, Venlo, Amsterdam, Venen, Voorne, Huissen, Hoogezand, Sappemeer, Vleuten en Rijnsburg.

IR G. W. VAN DER HELM

Lit.: E. W. B. v. d. Muyzenberg, Mededelingen van de Inspecteur van de Tuinbouw en het Tuinbouwonderwijs (1943); De toepassing van electriciteit in het Tuinbouwbedrijf, uitgegeven door Centraal Bureau der Vereniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijvenin Nederland te Arnhem (1937); B.

Bosma, Verwarming van kassen en bakken (1936); W. J. C. Lawrence, Science and the glasshouse (London 1948); W.-J.

Wright, Greenhouses, their construction and equipment, (New York 1946).

GLASCULTUUR IN BELGIË

Het glas wordt in belangrijke mate gebruikt in de vier hoofdsectoren van de tuinbouw: groententeelt, fruitteelt, bloementeelt en teelt van boomkwekerijgewassen. Men gebruikt het glas om bepaalde teelten te vervroegen en anderzijds in meer beperkte mate voor de opkweek van plantsoen.

De glasteelten werden voor de eerste maal officieel geteld in 1910. Hierop volgden regelmatig officiële tellingen. Deze gaven voor de groenteteelt en voor de laatste jaren volgende beteelde oppervlakten: in 1944: 211 ha; in 1945: 157 ha en in 1949: 197 ha (onder glas).

De voornaamste groenten die onder glas worden geteeld zijn tomaten, bloemkool, kropsalade, meloen en komkommer.

In de sector fruitteelt speelt het glas een voorname rol. De tafeldruif wordt uitsluitend in serres gekweekt. In het centrum van de druiventeeltstreek nl. in Hoeilaart en Overijse is de bodemoppervlakte als het ware met serres bezaaid. Voor 1950 mag het aantal serres geraamd worden op 35 000 met een totale druivenproductie van nagenoeg 15 000 ton.

De druiventeelt in open lucht, die vroeger in een zekere mate bestond, is heden vrijwel geheel verdwenen. Het glas heeft in België de kweek toegelaten van een druif met buitengewoon hoge handelswaarde. Op alle markten zowel in het buitenland als in het binnenland maakt de Belgische druif veruit de hoogste prijzen. Het glas laat toe de druif over het ganse jaar aan de markt te brengen; dit wordt bereikt door de verschillende teeltwijzen.

Buiten de druiven heeft men ook de perzikteelt onder glas. De totale productie der glasperzik werd voor 1950 op 200 à 300 ton geraamd of nagenoeg 2 000 000 stuks voor een aantal van ca 1000 serres. Deze serres zijn hoofdzakelijk gelocaliseerd in Ijzer, een gemeente der druiventeeltstreek. Ook aardbeien worden in belangrijke mate onder glas geteeld, vnl. in het Antwerpse en in het Waasland (resp. warme en koude glasteelt).

Na Wereldoorlog II is men ook begonnen met nog andere fruitsoorten onder glas te kweken zoals pruimen, kersen en peren. Volgens de officiële tellingen omvatte de fruitteelt onder glas: in 1910: 148 ha; in 1938: 316 ha en in 1949: 417 ha.

In de sector bloementeelt wordt het meeste glas aangewend voor de wereldbefaamde Gentse bloemisterij, vnl. de beroemde azalea’s, de palmen, dracaena’s, orchideeën en nog andere prachtige kasplanten. Een voorname Gentse specialiteit is ook de teelt der knolbegonia’s. De opkweek van deze planten gebeurt door zaaiingen onder glas; tijdens de zomer worden deze planten echter in open lucht verder gekweekt.

Ook de snijbloemen onder glas zijn wel bekend. Deze teelt gebeurt hoofdzakelijk in de omgeving van Brussel waar men allerlei snijbloemen aan de markt brengt, zoals seringen, rozen, Amerikaanse anjelieren, chrysanten, reukerwten, richardia’s, asparagus enz. Het glas wordt in België ook gebruikt voor het trekken of het forceren van bloembollen. Het zijn bollen die in de herfst uit Nederland worden ingevoerd, dan in kassen worden geforceerd en tijdens de winter en de lente de bolbloemen geven.

De voornaamste bolbloemen welke worden getrokken, zijn tulpen en narcissen. Volgens de officiële tellingen werden in de laatste jaren de volgende oppervlakten besteed aan de bloementeelt onder glas: in 1946: 216 ha; in 1947: 141 ha; in 1948: 135 ha en in 1949: 119 ha.

In het boomkwekerijbedrijf wordt minder aan glascultuur gedaan. Het is alleen voor bepaalde zaaiingen en voor delicate griffelingen of stekken dat de kweekkassen worden benut.

Het glas wordt aangewend onder allerlei vormen. Men heeft de eenruiters die in grote mate worden gebruikt in de groenteteelt, de vaste en verplaatsbare warenhuizen, de druivenserres die 20 m lang en 7m breed zijn, de bloemenkassen die verschillende afmetingen hebben, de verplaatsbare seringenkassen, de kweekkassen met tablet enz. Het glas wordt doorgaans gebruikt voor de productie van primeurs en ook voor de voortbrengst van luxeproducten. Als primeurs dienen hoofdzakelijk de groenten vermeld.

Deze glasgroenten hebben een sterke concurrentie te doorstaan van de uitheemse groenten die in landen met milder klimaat in open lucht worden geteeld. Opvallend is echter dat de Belgische glasgroenten veelal een hogere kwaliteit bezitten en ook aanmerkelijk duurder zijn. Dit is nl. het geval voor de vroege tomaten die in grote mate in de druiventeeltstreek en in nieuw aangelegde of in hernieuwde druivenserres worden geforceerd. Deze productie die reeds half Apr. begint en haar toppunt bereikt in Juni, geeft tomaten die een veel hogere commerciële waarde bezitten dan de uitheemse openluchttomaten die dan uit de warmere landen als de Canarische eilanden en Italië worden ingevoerd.

Het luxe-karakter van de Belgische tomaat is tijdens voormelde periode een belangrijk element in zake afzetmogelijkheid, aangezien er steeds een zekere vraag naar luxe-producten bestaat.

In het kader der fruitteelt wordt het glas uitsluitend gebruikt voor luxe-fruit, nl. voor druiven, perziken, geforceerde kersen, pruimen enz. Ook deze fruitsoorten, onder glas voortgebracht, hebben een belangrijke concurrentie te doorstaan van dezelfde fruitsoorten die in warmere landen in open lucht worden geproduceerd.

IR jos. KELL.

< >