is een snaarinstrument waarop de toon door tokkelen wordt voortgebracht. Het bestaat uit een houten klankkast met een vlak bovenen onderblad in de vorm van een buikige, zwak ingesnoerde acht, een toets, waarop banden de plaatsing van de vingers aangeven, en is tegenwoordig bespannen met zes snaren, gestemd als in bijgaande afbeelding is weergegeven, doch een octaaf hoger genoteerd.
Het instrument is wellicht door de Moren in de 12de of 13de eeuw in Spanje ingevoerd en daar spoedig een geliefkoosd volksmuziekinstrument geworden, zo algemeen en zo voortdurend verbeterd, dat Johannes Tinctoris het in de 15de eeuw reeds als een autochthoon Spaans muziekinstrument beschouwt. De in de 13de eeuw voorkomende namen guitarra „latina” en guitarra „morisca” zouden kunnen wijzen op het bestaan van voorlopers van Europese zowel als van Arabische oorsprong. In de loop der eeuwen is het instrumententype in tal van vormen en varianten gebouwd. Hoe rijk dit aantal was blijkt uit het volgende overzicht:
Discantvormen: guitarillo, guitarro, machete de brago;
altvormen: quinterne (chiterna), requinto;
basvormen: basgitaar, contrabasgitaar.
Met gewijzigde klankkast
a. liervormig: Iyragitaar en apollina;
b. met meerdere halzen en toetsen: lyroharp;
c. met andere wijzigingen: Venturagitaar, Laprévotte-gitaar, chitarra battente.
Met een ander instrument gecombineerd of versmolten:
chitarra-salterio (combinatie van gitaar en psalterium),
dubbelgitaar (combinatie van gitaar en tertsgitaar),
gitaarharp (combinatie van gitaar en harp),
gitaarluit (mengvorm tussen gitaar en luit),
vihuela (mengvorm tussen gitaar en luit).
Met een andere manier van toonvoortbrenging:
a. snaren bespeeld met een hamermechanisme: accoordgitaar, chitarra a pianoforte;
b. snaren geheel of gedeeltelijk gestreken: arpeggione (ook guitarre d’amour genaamd), guitarion;
c. snaren bespeeld met een plectrum, de toonhoogte verkregen door een glijdende staaf: hawaian gitaar.
Met een bijzondere snarencombinatie:
bissex (heeft zes koren van twee snaren),
bas- en contrabasgitaar (met bourdonsnaren),
Viola d’aramc (met 12 stalen snaren).
Vrijwel door alle tijden heen hebben er virtuozen bestaan, die de gitaar als „serieus” muziekinstrument gebruikten: Vicente Espinel in het begin van de 17de eeuw, Geminiani in de 18de eeuw, Paganini in de 19de eeuw, Andres Segovia in onze tijd, om slechts enkelen te noemen. Componisten van naam schreven er muziek voor (Schubert, Weber) of gebruikten het als orkestinstrument (Rossini, Verdi, Mahler).
Lit.: W. Heinitz, Instrumentenkunde (Potsdam 1929); H. Dommer, Laute und Gitarre (Stuttgart 1922).