Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GIOVANNI FIORENTINO

betekenis & definitie

Ser (d.i. heer), een i4de-eeuws Florentijns prozaschrijver, van wie men weinig feitelijks weet, doch die naam verworven heeft door een, blijkens de inleiding, in 1378 te Dovadola begonnen verzameling van 50 (aan de hand van andere manuscripten: 53) novellen, die hij II Pecorone — het grote schaap — noemt, weshalve men heeft vermoed dat deze voor een boektitel vreemde benaming de familienaam van de schrijver was. Uit enige novellen blijkt voorts dat de schrijver nog in 1406 in leven moet geweest zijn, maar het is anderzijds niet zeker, dat de novellen wel alle van dezelfde hand zijn.

De Pecorone bestaat uit vertellingen die beurtelings een kapelaan Aurecto (= „auctore”?) en een non Saturnina, die op elkander verliefd zijn, elkaar doen in de loop van 25 dagen, dus twee per dag. Aan het eind van elke dag zegt een van beiden een ballata. De bronnen zijn verschillend: de Cronica van Villani levert de stof voor de meeste novellen; twee zijn geput uit Apulejus, twee uit Boccaccio’s Decamerone, andere uit diverse bronnen. De eerste gedrukte editie is die van L. Domenichi bij G.

A. degli Antonii, Milano 1558.

De vorm van de novellen uit de Pecorone is simpel maar zonder brio; de auteur toont zich, iets dat in zijn tijd opvalt, vijand van volksvooroordeel en niet bijster geïnteresseerd voor het bovennatuurlijke. Echter ook hem — meer nog dan bijv. een tijdgenoot-novellist als Franco Sacchetti — schaadt de onvermijdelijke vergelijking met de Decamerone van enige tientallen jaren vroeger, het werk welks peil geen der andere 14de-eeuwse imitatoren meer vermocht te bereiken.

MR H. VAN DEN BERGH

Bibl.: de beste moderne uitg. is die in de serie „II Centonovelle van Bompiani (Milano 1944), verzorgd en met inl. d. Salvatore Battaglia. De uitg. door Domenichi uit 1558 was laatstelijk in 1853 te Turijn herdrukt. G.

Papini heeft er een bloemlezing van 15 novellen, m. inl., uit gepubliceerd (Lanciano 1910). De critische bibliogr. beperkt zich tot het nagaan van chronol. data en hypotheses over de persoon van de auteur; de beste essays daarover zijn:

Lit.: E. Gorra, L’autore del Pecorone, in: Giom. stor. d. lett. it. XV (1890), blz. 2i6-37; Idem, II Pecorone, in: Studi di crit. lett. (Bologna 1892); E. Er re ra, Ancora sull’autore del Pecorone, in; Giom. stor. d. lett. it.

XVI (1890), blz. 353-’60; G. Volpi, Ser Giov. fiorentino ecc., ibid. XIX (1892), blz. 335-’47J F Novati, Ser G. del Pee., ibid. XIX (1892), blz. 348-’56; L. di Francia, Un po di luce sul Pecorone, ibid.

LIV (1909), blz. 361-’80; Idem, La Novellistica (Milano 1924), bl. 202-24. Zeer afbrekend is de beoordeling van II Pecorone door Ben. Croce, in: Poesia popolare e póesia d’arte (Bari 1933); meer gematigd die van N. Sapegno, in: II Trecento (Milano 1934), blz. 618-620.

< >