noemt men die fossiele overblijfselen van planten of dieren, die kunnen dienen voor het bepalen van de ouderdom van een aardlaag of van een complex van aardlagen. Hiervoor kan men soms een gehele familie gebruiken, die dan meestal kenmerkend is voor een bepaalde geologische formatie, terwijl men voor een enkele horizont op een bepaalde soort aangewezen zal zijn.
Voorwaarde is, dat het dier of de plant over een zo groot mogelijk deel van de aarde verspreid heeft geleefd; hierdoor is het in aardlagen afgezet, die, hoewel onder verschillende omstandigheden ontstaan, toch tegelijkertijd zijn afgezet. Een tweede vereiste is, dat de plant of het dier behoorde tot een familie, geslacht of soort, die slechts kort bestaan heeft. Een groep fossielen, die bij uitstek aan deze vereisten voldoet is de orde der Graptolieten met de daartoe behorende geslachten en soorten. Hun overblijfselen konden zowel in dicht bij de kust als ver uit de kust gevormde afzettingen terecht komen.
Bovendien waren de diertjes gekarakteriseerd door het feit dat zij slechts gedurende een — althans geologisch gesproken — zeer kort tijdsbestek geleefd hebben.
