is de onofficiële benaming voor de practijk der ondertoezichtstelling. Laatstgenoemd instituut werd ingevoerd bij de wet van 5 Juli 1921 (Stbl. nr 834) en trad in werking op 1 Nov. 1922.
Eveneens heeft daarop betrekking het besluit van 3 Mrt 1948 (tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld bij de artt. 372a, 372b, eerste lid, 373 en 469a B.W.).Vóór 1921 kende men al een:
a. ontzetting der ouders uit de ouderlijke macht op grond van verschillende redenen, waarvan als voornaamste te noemen zijn grove verwaarlozing en slecht levensgedrag;
b. ontheffing van de ouderlijke macht op grond van onmacht of ongeschiktheid.
Door de gezinsvoogdij werd het mogelijk op een meer soepele wijze hulp aan het kind te verlenen, dat met zedelijke of lichamelijke ondergang wordt bedreigd zonder dat de band tussen kind en ouders verbroken wordt. Immers, in het overgrote deel der gevallen blijft het kind thuis en tracht de door de kinderrechter benoemde gezinsvoogd, door zijn leiding aan gezin en kind, een bevredigende situatie te bereiken.
Zo hij het nodig acht, kan de kinderrechter het kind voor observatie laten opnemen in een daarvoor bestemde of daartoe aangewezen inrichting; indien het kind bijzondere tucht behoeft, kan hij eveneens bevelen, dat het wordt opgenomen in een daarvoor bestemde inrichting.
De oorspronkelijke verwachting, dat door de gezinsvoogdij het aantal ontheffings- en ontzettingsgevallen zou teruglopen, is in de practijk niet verwerkelijkt. Uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde gegevens blijkt, dat het aantal toegewezen verzoeken en vorderingen tot ontzetting en ontheffing uit de ouderlijke macht en voogdij in 1923 betrekking had op 1308 kinderen, in 1947 op 2570. Het aantal onder toezicht gestelden in 1923 bedroeg 522, in 1948 13 604.
Vast staat, dat de intensievere preventieve bemoeiing, die uitgaat van de gezinsvoogdij, het belangrijke voordeel heeft, dat verder ingrijpen dikwijls kan uitblijven, dit, dank zij het feit dat de gezinsvoogden ten behoeve van hun pupillen gebruik maken van medisch-opvoedkundige bureau’s, psycho-technische voorlichting en het jeugdwerk, alsmede door de hulp, die zij aan de gezinnen verlenen.
Bovendien blijkt de gezinsvoogdij een belangrijke verbetering van het zgn. vrije patronaat en het instituut der zgn. officierskinderen. Laatstgenoemd instituut houdt in, dat, wanneer gezin en kind zich gedragen naar de aanwijzingen van de „patroon”, die meestal onder auspiciën van de vereniging „Pro Juventute” werkt, de Officier van Justitie in strafzaken bereid is van vervolging af te zien. Bij de gezinsvoogdij staat de stok duidelijker waarneembaar achter de deur, daar bij niet-opvolgen der aanwijzingen van de gezinsvoogd de kinderrechter kan ingrijpen.
De kracht van de gezinsvoogd ligt echter niet zozeer in de kans op de mogelijkheid tot ingrijpen, doch meer in het tijdig hulp verlenen ter voorkoming van erger en ter verhelping van de huidige complicaties.
De strafrechtelijke ondertoezichtstelling is altijd gebonden aan een vonnis. Het aantal gevallen, dat hierop betrekking heeft, bedraagt ongeveer 18 pct van het aantal kinderen dat civielrechtelijk onder toezicht gesteld wordt.
D. Q,. R. MULOCK HOUWER
Lit.: J. G. L. Zuyderhoff, De burgerrechtelijke gezinsvoogdij (Den Haag 1929); J.
Overwater, De ondertoezichtstelling (Maandbl. voorBer. en Red., 1930. jg. 9, blz. 201-218); B. Cohen, Patronaat en gezinsvoogdij (Verslag Land. Congr. v. Geest.
Hygiëne en Jeugdbescherming, blz. 242 e.v. Amsterdam 1935); W. P. C.
Knuttel, Kinderrecht voor de Maatschappelijke Werker. (Den Haag) 1947). H. F. A.
Vcllmar, Het nieuwe kinderrecht (Den Haag 1947); M. B. van de Werk, W. P. C.
Knuttel en H. G. Veen, Gezinsvoogdij (Hoenderloo 1947); De zilveren ondertoezichtstelling (Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk, 1947, no. 10); J. Koekebakker, Kinderenonder toezicht (Purmerend 1948); H. de Bie, Kinderrecht I, bewerkt door M.
B. v. d. Werk en H. Schadee (Zwolle 1949); Idem, KinderrechtII; Th. C.
Droogh, De greep naar het kind (Den Bosch 1949), Rapport van de Comm. t. Reorg. d. Voogdijraden (Den Haag 1949).