De eigendom met gezamender hand (Communauté à mains conjointes of d mains unies, conjunctis manibus) is een vorm van gemeenschappelijken eigendom, die vooral in het Germaanse recht voorkwam. Hij had zijn oorsprong in het familieverband, maar kwam later ook voor tussen niet-familieleden.
De gezamendehandse eigendom onderscheidt zich vooral in tweeërlei opzicht van de gewone mede-eigendom:1. hierin dat geen der mede-gerechtigden voor zich alleen kan beschikken over het geheel noch over een deel van de gemeenschappelijke zaak, doch dat alleen allen te zamen „met gezamender hand” dat kunnen doen, terwijl bij mede-eigendom elk der gerechtigden wèl kan beschikken over zijn aandeel;
2. dat de nalatenschap van iemand, die bij zijn leven met anderen in gezamender hand zijn vermogen bezat, niet buiten de gemeenschap viel, maar ten goede kwam aan de mede-gerechtigden. Zijn aandeel accresceerde dus aan dat van de anderen. Deze vorm van gemeenschappelijke eigendom komt in het Nederlandse recht niet meer voor. Wel hebben sommige schrijvers in de huwelijksgemeenschap en in de vennootschap gezamende-handse verhoudingen willen zien, maar zij missen de beide kenmerken, die hierboven aangegeven zijn.
Lit.: S. J. Fockema Andrese, De gezamende hand naar de oud-Ned. rechten (1887) in Bijdragen tot de Ned. Rechtsgesch. (5de bundel, 1914, p. 145-296); G.
Buchda, Gesch. und Kritik der deutschen Gesamthandlehre (1936); De Blécourt-Fischer, Kort Begrip v. h. Oud-Vaderl. burger 1. recht, 6de dr. (1950), blz. 80 (m. lit.).