is een algemeen verschijnsel bij levende organismen, dat ten gevolge heeft, dat prikkels van verschillende aard, pijn, koude, warmte, licht, chemische prikkels enz. na herhaald inwerken een geringere uitwerking hebben. Men spreekt er in de geneeskunde meer in het bijzonder van, wanneer de uitwerking van een geneesmiddel of een vergift na herhaald gebruik minder wordt.
Men kent dit verschijnsel uit het dagelijks leven als de gewenning aan alkohol, tabak en andere genotmiddelen. De gewenning kan een ernstig probleem vormen bij de toepassing van krachtig werkzame pijnstillende middelen zoals morphine en dergelijke. Dat het mogelijk is door langere tijd kleine hoeveelheden van een vergift te nemen, daaraan te wennen, wist men al in de Oudheid. Men maakte er zelfs met succes gebruik van om zich op die wijze tegen dodelijke vergiftigingen te beschermen (Mithridates).
Gewenning aan velerlei middelen zijn bekend, bijv. aan arsenicum, dat ingenomen wordt (arseniketers z arsenicum, arsenicumvergiftiging), alkohol, morfine, vele slaapmiddelen enz. De gewenning aan een middel maakt, dat het nodig wordt de toe te dienen hoeveelheid te vergroten om het gewenste effect bij een patiënt te bereiken. Aangezien de gewenning echter niet alle werkingen van een middel behoeft te betreffen, kunnen daardoor zulke hoeveelheden noodzakelijk worden, dat nadelige bijwerkingen op sommige organen ontstaan. Wanneer middelen tot gewenning aanleiding geven, moet men daarom het gebruik er van afwisselen met stoffen van andere samenstelling, die hetzelfde effect hebben.