(Getae) is de naam van een volk der Oudheid, dat tot de groep der Thraciërs behoort. Zij woonden reeds in de dagen van Herodotus tussen de Balkan en de benedenloop van de Donau.
In het midden der 4de eeuw v. Chr. trokken zij die rivier over en bezetten het tegenwoordige Zevenbergen en Walachije tot aan Bessarabië en de Dnjestr. De westelijke Geten noemden de Romeinen Daciërs. Zij werden door Darius Hystaspis bij diens tocht tegen de Skythen (515 v. Chr.) gedwongen hem te volgen.
Met de Macedonische koningen stonden zij nu eens in vriendschappelijke dan weer in vijandelijke betrekking. Alexander de Grote beoorloogde hen in 335, Lysimachus in 292. In het midden der iste eeuw v. Chr. heerste koning Boerista over een groot Getisch-Dacisch rijk, dat na zijn dood uiteenviel en langzamerhand van Rome afhankelijk werd.
Onder Augustus triomfeerde in 28 v. Chr. Licinius Crassus over de Geten, en Aelius Catus deed velen hunner zich op Romeins gebied vestigen. Toch waren zij nog 100 jaar later voor de Romeinen gevaarlijk, tot Trajanus hen onderwierp.
Tijdens de Volksverhuizing smolten zij samen met de Goten; de grote gelijkenis der namen bracht Griekse en Romeinse schrijvers, ja de Goten zelf, tot de dwaling, dat de Goten afstammelingen zouden zijn der Geten. Deze verwarring is nog lang daarna in de wetenschappelijke literatuur blijven heersen. DR T. LUYKX.