is de opvoeding van hulpbehoevende kinderen in inrichtingen, waar zij kortstondig of duurzaam worden verpleegd. In de 15de eeuw ontstonden uit de Heilige Geest-huizen de afzonderlijke kindergestichten.
Vóór die tijd waren de gestichten ongedifferentieerd. Men trof er zowel zieken, ouden van dagen als hulpbehoevende kinderen. Beroemd werden het Amsterdamse Burgerweeshuis (1523) en het Rasphuis als verbetergesticht voor jeugdige misdadigers te Amsterdam (1596). Doel was: opvoeding in de vreze Gods en tot eerlijke arbeid en handwerk.
De Rasphuizen huldigden een grove vorm van arbeidspaedagogiek.Als gevolg van epidemieën, oorlogen en toeneming der manufactuur (industrialisatie) nam het heir der ouderloze kinderen, vondelingen en verlatenen dusdanig toe, dat de gestichten die stroom niet meer verwerken konden. Wantoestanden in hygiënisch en paedagogisch opzicht namen hand over hand toe en de gestichtsopvoeding werd een systeem van straf en dressuur.
In het buitenland, waar de gestichtsopvoeding later werd toegepast dan in Nederland, leidde in Duitsland het werk van August Hermann Francke (1663-1727) en in Frankrijk dat van de priester Jean Baptiste de la Salie (1651-1719) tot een réveil der gestichtsopvoeding op religieuze basis. In het eind der 18de eeuw stellen de Philantropijnen tegenover het vreugdeloze gestichtsleven — zij noemden de gestichten moordkuilen voor kinderen en pesthuizen voor ziel en lichaam — de gestichtsopvoeding die gekenmerkt is door levensblijheid, nieuwe arbeidsvormen en het aankweken van morele gevoelens.
De grootste gestichtsopvoeder was de Zwitser Joh. Heinr. Pestalozzi (1746-1827). Voor hem wordt de gestichtsopvoeding niet bepaald door enigerlei systeem, maar uitsluitend door de behoeften van het kind en zijn individuele aanleg.
Pestalozzi is de vader van het tehuis-stelsel (Wohnstube-Erziehung). Het réveil der Nederlandse gestichtsopvoeding dateert van het midden der vorige eeuw (Aloysiusgesticht te Amsterdam, Zettense inrichtingen en Nederlands Mettray). De bloei van ons gestichtswezen werd vooral bevorderd door onze Kinderwetten van 1901.
Het karakter der tegenwoordige gestichtsopvoeding wordt bepaald door het type gesticht. We onderscheiden in Nederland open, half open en gesloten gestichten. Tot de open gestichten behoren o.a. de tehuizen met beperkte vrijheid; tot de half open de centrale vakgestichten en tot de gesloten de Rijksopvoedingsgestichten en Tuchtscholen, evenals sommige typen bijzondere gestichten zoals voor imbecielen en zware psychopathen. Volledig gesloten gestichten voor verwaarloosde jeugd zijn in Nederland niet bekend.
Van de ruim 25 000 kinderen, die niet thuis worden opgevoed, wordt 58 pct in gestichten verzorgd.
De bestaande systemen van gestichtsopvoeding zijn terug te brengen tot de volgende 4 hoofdgroepen.
1. Het individueel-paedagogische systeem. Uitgangspunt is, dat de opvoeding niet bepaald wordt door de aard van het wangedrag, maar gericht moet zijn op de opheffing van de oorzaken daarvan. De nadruk valt op het gevoelsleven. Het kind moet bevrijd worden van zijn agressies en door binding aan de persoon van de opvoeder zich een nieuw en beter normbesef eigen kunnen maken. Van grote invloed op deze richting waren en zijn de psycho-analyse en de Individual-Psychologie. Door het werk van de Weense psycholoog Aichhorn en de Amerikanen Slavson, Ronald Lippitt, Moreno en anderen wordt deze vorm van gestichtsopvoeding vooral bepaald door 3 momenten:
a. de persoon van de opvoeder en zijn verhouding tot zijn pupillen;
b. het beheersen der groepsstructuur, zodat deze een therapeutische waarde krijgt en
c. het zgn. activiteiten-programma. Dwang en straf dienen geheel of althans zoveel mogelijk vermeden te worden.
2. Het sociaal-paedagogische systeem. Hoofddoel van deze vorm van gestichtsopvoeding is de beleving van gemeenschapswaarden en de opvoeding tot gemeenschapsmens. Bekend zijn in de V.S. de zgn. jeugd-republieken op de basis van zelfbestuur. De wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht zijn in handen der gestichtspupillen. Hier is niet hoofdzaak de binding aan een persoon, maar het zich lid voelen van een levensen werkgemeenschap. De grond-idee is, dat de mens een sociaal wezen is en dat de jeugdige, die geen kans krijgt om deze sociale gevoelens positief te uiten, dit op negatieve wijze doet, o.a. in het bende-wezen. In Rusland kent men de Gorkikolonies op volks-democratische basis. De opvoeding heeft hier niet tot doel zoals bij de Amerikanen het vormen van „citizens”, maar het aankweken van de communistische politieke levenshouding (Makarenko).
3. Het progressieve of trappen-systeem. Hier wordt de nadruk gelegd op de vorming van de wil. Aan de latente en manifeste krachten van het kind moeten in toenemende mate — traps- of etappegewijze — mogelijkheden tot verwerkelijking geboden worden. Zo kan het kind meer vertrouwen, zelfstandigheid en grotere vrijheid verdienen. Dit systeem vinden we in de Belgische en Franse Rijks Opvoedingsgestichten.
4. Het eclectische systeem. De leiding gevende gedachte wordt niet bepaald door enigerlei psychologische school of opvoedkundig stelsel, maar ontleend aan de resultaten van experimenten op gestichts-paedagogisch gebied. Gezocht wordt naar een synthese van opvoeding in groepsverband en individuele opvoeding. Bekend zijn de experimenten van Curt Bondy en Isemann in Duitsland, Wills en Homer Lane in Engeland, Delierneux en Dellaert in België en Klootsema en Ortt in Nederland. Onder deze rubriek vallen ook de zgn. jeugdgemeenschappen als het Pestalozzi-kinderdorp te Trogen (Zwitserland) en het zgn. homogene systeem van Melle Riehl in Frankrijk. In het algemeen kan men zeggen, dat het eclectische systeem als basis heeft het gebruiken der voordelen der andere genoemde systemen met vermijding van een dogmatische inslag. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van dit stelsel is de Zwitser prof. Hanselmann. De opvoedingsgestichten worden als sociale sanatoria beschouwd en voorgestaan wordt de gedachte der gestichtsdifferentiatie, d.w.z. een verscheidenheid van gestichten, ingesteld op de diverse typen van afwijkende kinderen.
Overigens huldigt men hier de opvatting, dat de gezinsverpleging de algemene vorm van opvoeding is voor kinderen, die niet in het ouderlijk milieu kunnen verblijven en de gestichtsopvoeding de bijzondere vorm nl. voor de behandeling en reëducatie van kinderen met aanpassingsmoeilijkheden.
D. Q. R. MULOCK HOUWER
Lit.: A. Aichhorn, Verwahrloste Jugend (Wien 1931); Mulock Houwer, Gestichtspaed. Hoofdstukken (Eibergen 1938), m. lit. lijst; Burlingham-A. Freud, Infants without families (London 1944); H.
W. Hopkirk, Institutions serving children (New York 1944) ; A. Chorus, Paed, moeilijkheden bij gestichtskinderen (Nijmegen 1946) ; P. Moor, Grundsätzliches zur Anstaltserziehung (Hausen a.
A. 1947) ; Ad. Ferrière, Maisons d’enfants de l’après guerre (Neuchâtel 1947) ; C. McGovern, Services to children in institutions (Washington 1948); S. R.
Slavson, Creative group éducation (New York 1948); Nat. Fed. Ned. Bond tot Kinderbescherming, Vijftig jaar kinderbescherming (Den Haag 1949), m. lit. lijst.