zijn de verschillen die als regel tussen man en vrouw worden waargenomen. De primaire geslachtskenmerken zijn de geslachtsklieren (testis en ovarium), met de hulporganen die paring en voortplanting mogelijk maken (z geslachtsorganen).
De secundaire geslachtskenmerken zijn verschillen, die niet de eigenlijke geslachtsorganen betreffen. Morphologische secundaire geslachtsverschillen zijn zeer veelvuldig. De man is langer en zwaarder dan de vrouw. Skelet en spieren zijn bij de man sterker ontwikkeld.
Het tertiaire haarkleed (gelaat, oksel, pubis) is bij de man uitgebreider. Het strottenhoofd is bij de man groter. Physiologische verschillen zijn bijv. de stemhoogte, de snellere ontwikkeling van de vrouw tot het 16de jaar, de langere levensduur. Pathologische verschillen zijn zeer veelvuldig en zijn gedeeltelijk afhankelijk van het verschil in voortplantingsfunctie, gedeeltelijk van het verschil in erfelijke aanleg en gedeeltelijk van het verschil in levenswijze.
Psychologische verschillen zijn er zeker. Ten dele zijn deze aangeboren (erfelijk), ten dele door het verschil in opvoeding verkregen. Het is moeilijk aangeboren en verkregen psychische verschillen nauwkeurig te onderscheiden. Een verschil in verstandelijke vermogens is onwaarschijnlijk.
Karakterverschillen bestaan daarentegen hoogstwaarschijnlijk wel. Bij volwassen mensen zijn deze duidelijk, maar moeilijk van verkregen eigenschappen te onderscheiden. Bij kinderen zijn de verschillen minder duidelijk, maar nog niet zo sterk door de opvoeding beïnvloed. Jongens zijn bijv. duidelijk agressiever, ongehoorzamer en vertonen meer lust tot onderzoek.
Meisjes zijn aanhankelijker, zorgzamer en handiger. Als sociologische geslachtskenmerken zou men verschillen in kleding, gewoonten en gedrag kunnen beschouwen.
DR A. DE FROE.