Nederlands physioloog (Leerdam 28 Mei 1865 - Utrecht n Nov. 1944), studeerde geneeskunde te Utrecht van 1885-1892, promoveerde in 1892 op een proefschrift Bijdrage tot de physiologie van de nervus opticus en werkte vervolgens 3 maanden bij Carl Ludwig te Leipzig. Hierna vertrok hij als officier van gezondheid naar Ned.-Indië, waar hij kwam te werken op het Laboratorium voor bacteriologie en pathologische anatomie te Batavia, bij G.
Eykman*, wiens onderzoekingen over de polyneuritis gallinarum en de beri-beri* hij in 1896 voortzette. Daarbij kwam Grijns tot het inzicht, dat beri-beri een „partiële honger” is, berustend op het gebrek aan een „beschermende stof”. Eerst ca 10 jaar later zou G. Funk* hiervoor de eigenlijk minder juiste naam vitamine bedenken. Grijns werd in 1904 onderdirecteur en in 1910 directeur van genoemd laboratorium. In 1917 ging hij met ziekteverlof naar Nederland.
Van 1912-1935 was hij hoogleraar in de physiologie aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, waar hij de betekenis van vitamine E voor de voortplanting ontdekte. Zijn verdiensten hebben in het buitenland pas laat erkenning gevonden, doordat zijn onderzoekingen oorspronkelijk alleen in het Nederlands werden gepubliceerd.DR H. J. VIERSMA
Lit.: G. Grijns, Over polyneuritis gallinarum, Gen. Tijdschr. v. Ned.-Indië 41, 3, 1901; ibid. 49, 216, 1909; ibid. 50, 417, 1910; ibid. 51, 591, 1911.