gemeente van 686 ha in het N. van Limburg, met (1 Jan. 1950) 4066 inw. (waarvan in 1947 94,45 pct R.K., 4,62 pct Prot., 0,30 pct overige kerkgenootschappen en 0,63 pct zonder gezindte), ligt op de rechteroever van de Maas en wordt doorsneden door haar zijrivier de Niers. De bodem is grotendeels zand, langs de rivieren klei.
Het stadje Gennep ligt aan de monding der Niers in de Maas en aan de nog niet herstelde spoorlijn Boxtel-Wezel. Men vindt er een omstreeks de jaren 1580-1600 in Renaissancestijl gebouwd stadhuis en een fraaie Hervormde kerk (uit 1633). Van de stadsmuur zijn nog enige resten zichtbaar. Het bezit papierfabriek, pottenbakkerij, houtdraaierij, meubelindustrie en tricotage-nijverheid en is het centrum van de Zuid-Ooster Autobusdiensten.
Het oudste bescheid — voor zover bekend is — waarin van Gennep gewag gemaakt wordt, is een Charter van keizer Otto, gedagtekend: Nov. 950. Daarin wordt het genoemd pagus Genapis, gelegen nabij het bos Ketela (Kessel) en behorend tot de bezittingen van graaf Arnoud. In 1371 wordt het stad genoemd en was toen een bezitting van de heren van Brederode.