Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEMENE GRATIE

betekenis & definitie

een door A. Kuyper en zijn volgelingen veel gebezigde uitdrukking.

Zij verstaan er onder de stuiting der zonde met haar gevolgen, waardoor voor de gevallen wereld nog de weg tot een positieve ontwikkeling geopend wordt. Door voor de aanduiding van deze zaak niet de in de oudere Gereformeerde theologie gebruikelijke term algemene genade (gratia communis) te bezigen, wilde Kuyper zowel verwarring voorkomen met de particuliere genade, welke zaligmakend is en alleen aan de uitverkorenen ten eeuwigen leven geschonken wordt, als doen uitkomen, dat gelovigen en niet-gelovigen gemeenschappelijk in deze genade delen. God verdraagt immers in Zijn lankmoedigheid alle mensen, laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden en doet aan heel de mensheid goed van de hemel (Matth. 5 : 45, Hand. 14 : 17); ook deed Hij in de mens nog kleine overblijfselen der oorspronkelijke scheppingsgaven en enig licht der natuur overblijven (Nederl. Geloofsbel. art. 14, Dordtsche Leerr.

III/IV, 4).Het onder de geestelijke erfgenamen van Kuyper ontstane meningsverschil over de door hem als gemene gratie aangeduide zaak liep o.m. over de vraag naar haar verhouding tot Jezus Christus en het koninkrijk Gods. Sommigen legden hier een nauwer verband dan Kuyper gedaan had (S. G. de Graaf, H. Dooijeweerd); anderen meenden, dat hier van genade nauwelijks mocht worden gesproken en qualificeerden de zaak liever als continuering en uitwerking van gaven der schepping (S.

Greijdanus, K. Schilder). De Generale Synode der Gereformeerde Kerken van 1942 deed in verband met deze gerezen meningsverschillen slechts een refererende en geen veroordelende uitspraak, „omdat de ingebrachte bezwaren deels op misverstand berustten, deels zaken raakten, waarover het niet, althans nog niet, geraden is een kerkelijke uitspraak te doen”.

DR R. SCHIPPERS

Lit.: H. Bavinck, De algemene Genade (1894); H. Kuiper, Calvin on common grace (1928); A. Kuyper, De Gemeene Gratie, 3 dln (1902); S.

J. Popma, Hedendaagsche Vragen aang. de Alg. Genade (1939); S. J.

Ridderbos, De theolog. cultuurbeschouwing van A. Kuyper (1947); Idem, Rondom het gemene-gratie probleem (1949); A. A. v. RuIer, Kuyper’s idee eener Ghr. cultuur (1940); K.

Schilder, Wat is de hemel? (1935); Idem, Christus en cultuur (1948); C. van Til, Common Grace (1947); Toelichting op de uitspraken van de Gen. Syn. van de Geref. Kerken in Ned. inz. eenige punten der leer (1942).

< >