is de markt waar kort crediet wordt verhandeld. Onder kort papier worden hier over het algemeen schuldtitels verstaan, waarvan de looptijd een jaar of korter bedraagt.
Het papier dat op de Nederlandse geldmarkt verhandeld wordt, bestond vóór 1914 vnl. uit prolongaties. Deze credieten, met een looptijd van een maand, dienden om daarmede de aankoop of het aanhouden van effecten te financieren. Als geldgevers traden, naast banken en andere instellingen welke tijdelijk ever middelen beschikten, ook particulieren op, die hun gelden rentegevend wilden maken. In de periode tussen de beide Wereldoorlogen werd de eerste plaats onder het geldmarktmateriaal ingenomen door bankaccepten, d.w.z. door banken geaccepteerde goederenwissels. Als geldnemers traden hierbij niet alleen Nederlandse doch ook buitenlandse exporteurs op.
Amsterdam was in de jaren twintig een belangrijke internationale geldmarkt, waar vele internationale goederentransacties werden gefinancierd. Als geldgevers fungeerden hierbij vooral de banken. De rentevoet waartegen deze bankaccepten op de geldmarkt werden verhandeld, heette het privaatdisconto, zulks in tegenstelling met het officiële disconto, d.i. de rentevoet, waartegen zij bij De Nederlandsche Bank verdisconteerd kunnen worden.
Na Wereldoorlog II speelt het schatkistpapier een overwegende rol op de geldmarkt. Geldnemer is vooral de Nederlandse Staat, hetgeen verband houdt met de zeer aanzienlijke groei van de kortlopende staatsschuld in vergelijking met vóór de oorlog. Voorts komt op kleiner schaal nog papier voor van lagere publiekrechtelijke lichamen en semi-overheidsinstellingen. Geldgevers zijn hoofdzakelijk de banken en voorts sommige institutionele beleggers en ondernemingen die tijdelijk over veel liquide middelen beschikken.
De rentevoeten waartegen schatkistpapier van verschillende looptijd op de geldmarkt wordt verhandeld, worden marktdisconto’s genoemd, welke wel onderscheiden moeten worden van de disconto’s waartegen de verschillende termijnen nieuw schatkistpapier bij de Staat kunnen worden gekocht.
Een tweede vorm van kort crediet, waarin op de geldmarkt wordt gehandeld is het daggeld of callgeld, waarvan de looptijd één dag is. Geldnemers zijn hier in hoofdzaak de discontomakelaars (makelaarscall), soms ook banken (bankierscall) of grote gemeenten. Geldgevers zijn vnl. de banken.
De wijze waarop de Nederlandse geldmarkt werkt, is in grote trekken de volgende. De in Nederland gevestigde banken bezitten grote bedragen aan schatkistpapier; gemiddeld maakt deze belegging de laatste tijd ca 60 pct van het balanstotaal uit. Bij het samenstellen van een dergelijke portefeuille moet een bank, behalve met de rentabiliteit, ook rekening houden met liquiditeitsoverwegingen. Voor zover zij weet, dat bepaalde bedragen op zeker tijdstip in de toekomst vermoedelijk aan haar onttrokken zullen worden, hetzij in de vorm van opvragingen aan het loket, hetzij in de vorm van overschrijving naar andere banken, zal zij trachten juist op die dag of kort tevoren, liquide middelen ter beschikking te hebben uit dan aflopend papier.
Op deze wijze wordt immers vrijwel tot het laatste ogenblik rente gemaakt, terwijl de middelen toch aanwezig zijn op het moment dat zij nodig zijn.
Ten einde aan onverwachte opvragingen of overboekingen het hoofd te kunnen bieden, moet een bank bovendien beschikken over een zekere liquide reserve. Deze bestaat voor een gedeelte uit een tegoed bij de circulatiebank (dat op aanvrage onmiddellijk in bankpapier kan worden omgezet of naar een andere bank kan worden overgeschreven), gedeeltelijk uit tegoeden bij andere banken (waaruit overboekingen onmiddellijk kunnen geschieden) en gedeeltelijk uit callgeld. Het nadeel van het aanhouden van een dergelijke liquide reserve is, dat zij weinig of geen rente opbrengt. Tegoeden bij De Nederlandsche Bank dragen nl. in het geheel geen rente, en de callgeldrente is gemiddeld vrij laag.
Ten einde nu de voordelen van grote liquiditeit en het behalen van een zo hoog mogelijk rendement toch nog zoveel mogelijk te combineren, dragen de banken zorg, dat hun schatkistpapier zo regelmatig mogelijk gedurende het gehele jaar vervalt. De opbrengst van dit aflopende papier immers wordt onmiddellijk door het Rijk op de rekening van de betreffende bank bij de circulatiebank gestort, met andere woorden versterkt onmiddellijk de liquide reserves van de bank. Voor zover dergelijke vrijkomende bedragen niet nodig blijken voor het opvangen van opvragingen en overboekingen, kunnen zij te zamen met nieuwe aan de bank toegestroomde middelen, worden aangewend voor het kopen van nieuw schatkistpapier bij de Agent van het Ministerie van Financiën te Amsterdam, of voor het kopen van papier op de geldmarkt. Het laatste geschiedt indien de bank een op de markt verkrijgbare termijn, bijv. 4 maandspapier, in verband met de prijs en het vervalmoment daarvan, aantrekkelijker acht, dan het papier dat in aanmerking komt om bij de Agent te kopen.
Korter dan één jaar lopend papier is vrijwel altijd voordeliger op de geldmarkt te verkrijgen, zodat bij de Agent bijna uitsluitend schatkistpromessen met een looptijd van één jaar en schatkistbiljetten met een looptijd van drie of vijf jaar worden gekocht. Bij aankoop op de geldmarkt spelen de discontomakelaars een rol. In de eerste plaats houden zij een portefeuille aan, waarin schatkistpapier van verschillende looptijd voorkomt, zodat zij dikwijls direct aan de vraag naar een bepaalde termijn kunnen voldoen. Deze portefeuille financieren zij gedeeltelijk met eigen kapitaal en gedeeltelijk met door hen van de banken verkregen callgeldleningen.
In de tweede plaats wenden zich tot hen de banken of andere instellingen, die schatkistpapier wensen te verkopen, hetzij omdat zij liquide middelen nodig hebben, hetzij omdat zij de verkoop met het oog op het te maken disconto of doordat dit papier niet in hun portefeuille meer past, wenselijk achten. Hierbij zij aangetekend dat voor degeen, die liquide middelen behoeft, verkoop van papier in de markt voordeliger is dan bijv. het verdisconteren van papier bij de circulatiebank, of dan het nemen van een voorschot op onderpand bij De Nederlandsche Bank. De discontomakelaars (ook wel discontohandelaars genoemd), die merendeels te Amsterdam gevestigd zijn, ontvangen voortdurend telefonisch vraag en aanbod van verschillende termijnen schatkistpapier. Op grond hiervan stellen zij bied- en laatprijzen op, de marktdisconto’s, welke zij op aanvrage mededelen.
In perioden, waarin de banken weinig liquide middelen hebben, kunnen zij voor de noodzaak komen hun callgeldleningen aan de discontohandelaars op te zeggen. Deze laatste moeten dan, ten einde hun eigen portefeuille schatkistpapier te kunnen blijven financieren, eveneens bij de circulatiebank verdisconteren, of voorschot tegen onderpand opnemen. Gewoonlijk geschiedt het laatste, dat relatief nog het minst onvoordelig is.
Dergelijke perioden, waarin het makelaarscallgeld wordt opgezegd, komen regelmatig voor aan het einde en begin van de maanden. Bij de banken wordt dan veel tegoed opgevraagd in de vorm van bankpapier, dat dient om daarmede tal van betalingen te verrichten welke usantieel in het einde van de maand geschieden. Op de geldmarkt uit zich dat in een zgn. „ultimo-krapte”, welke zich naast opzeggen van callgeld manifesteert in een verkoopdruk van schatkistpapier tegen stijgende disconto’s.
j. c. BREZET.