L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ericaceae, uit ca ioo soorten bestaande en voorkomende van Oost- en Zuid-Azië tot Tasmanië en in Amerika van Canada tot Chili. Het zijn lage heesters met altijdgroene bladeren.
De bloemen, soms alleenstaand, soms in trossen of pluimen, hebben een wijde, 5-lippige kelk, een 5-tallige, urnvormige kroon, 10 meeldraden en een bovenstandig vruchtbeginsel. De 5-hokkige, veelzadige doosvrucht wordt meestal door de vlezig uitgroeiende kelk omgeven. Vele soorten komen in tuinen voor wegens haar witte, rosé of rode, welriekende, fraaie bloemen en haar decoratieve, zwarte tot rode schijnvruchten, zo G. procumbens L., uit Noord-Amerika, die de zgn. Wintergreenoil levert, en G. Shallon Pursh.
Drie bekende soorten van het Javaanse hooggebergte zijn : G. leucocarpa BI., met witte „bessen”, G. nummularioides Don., met zeer kleine, ronde blaadjes, en G.fragrantissima Wall., een tot 2m hoge struik met zwartpurperen vruchten en zeer welriekende jonge bladeren, waaruit een olie gewonnen wordt, die tegen rheumatiek helpt.
