is de naam van het, in zijn volledigste vormen, o.a. aan de hoven te Djokjakarta en Soerakarta (ongeveer 25 musici), zeer hoog ontwikkelde Javaanse orkestrale ensemble, dat gebruikt wordt ter muzikale opluistering van festiviteiten. Er bestaan twee soorten: gamelan slendro en gamelan pelog, elk met een eigen toonsysteem.
Het orkest bestaat in zijn volledige vorm uit blaas-, strijk-, tokkel- en slaginstrumenten: fluit, rebab (2-snarig strijkinstrument), liggende citer, verwant aan ons middeleeuws psalterium, gambang (xylofoon met losliggende houten toetsen), saron (xylofoon in trogmodel met losliggende metalen toetsen), gender (xylofoon met opgehangen metalen toetsen, waaronder resonans-buizen van bamboe) en bonang (10-14 metalen ketels of liggende gongs met slagknobbel). Deze instrumenten, waarvan de xylofoons en de bonang in drie vormen met verschillende omvang voorkomen, verzorgen de kernmelodie met haar omspelingen en eventuele tegenmelodie. Voor de interpunctie, de muzikale frasering dienen de gongs die in vier soorten worden gebruikt: kempoel of kempoer (kleine hangende gong), ketoek (kleine liggende gong), kenong (grote liggende gong) en gong ageng (grote hangende gong). De nuanceringen in tempo en rhythme worden bewerkstelligd door de bespelers van de trommen, die ook in drie gedaanten voorkomen; van klein naar groot: penoentoeng, kendang tjiblon en kendang gending.
Het zijn conische of buikige lichamen met huiden aan weerszijden. Slechts zelden wordt dit volledige ensemble gebruikt, veelal worden kleinere combinaties uit de bovengenoemde instrumenten gevormd.