noemt men de richtende invloed, die de galvanische stroom op vrij beweeglijke dierlijke en plantaardige organismen uitoefent. Deze galvanotaxis is positief of negatief, naarmate de organismen zich aan de positieve of negatieve pool verzamelen.
Voor deze proefnemingen kan men kikkerlarven, amoeben, infusoriën enz. gebruiken.Wij geven 2 voorbeelden. Wanneer men een electrische stroom leidt door een schaal, waarin zich kikker- of vislarven bevinden, dan stellen deze zich met haar lengteas in de richting van de stroom en wel zó, dat de kop naar de anode, de staart naar de kathode gekeerd is. Zij blijven in deze stand zonder zich te verplaatsen. Bij microscopische dieren kan men de proef zo inrichten, dat een dekglas op een druppel water met de te onderzoeken dieren wordt gelegd, rustend aan weerszijden op een lijst van leem, waartegen de electroden direct worden aangelegd.
Wanneer men nu door een druppel water met pantoffeldiertjes (Paramaecium) een electrische stroom laat gaan, zwemmen de dieren onmiddellijk naar de kathode, waar zij zich verzamelen. Wanneer de stroom geopend wordt, dus niet meer doorgaat, dan verdelen de pantoffeldiertjes zich weer door de druppel. Omkeren van de richting van de stroom heeft tot gevolg, dat de dieren zich naar de tegengestelde pool bewegen. Het pantoffeldiertje is dus zoals de meerderheid der infusoriën (Ciliaten) kathodisch-galvanotactisch, terwijl de zweepdiertjes (Flagellaten) anodisch-galvanotactisch zijn.
De meeste organismen reageren anodisch-galvanotactisch bij matige stroomsterkte. Dikwijls kan bij versterking van de stroom de reactie in het tegengestelde omslaan.
PROF. DR J. E. W.
IHLE
Lit.: J. Loeb, Die Tropismen, in: Winterstein. Handbuch der vergl. Physiologie.
Bd 4 (1913); M. Verworn, Allgemeine Physiologie (Jena 1897).