is in de Oudnoorse mythologie de naam van een der voornaamste godinnen. In de literaire overlevering is zij de dochter van Njord en de zuster van Freyr en behoort dus tot het godengeslacht der Wanen.
Zij was gehuwd met Odr, maar toen deze haar verliet, weende zij dikwijls om zijn afwezigheid en haar tranen waren louter goud. Zij had twee dochters Hnoss en Gersemi, namen die de betekenis hebben van „sieraad, kostbaarheid”. Zij rijdt in een wagen, die door katten getrokken wordt en zij bezit het kostbare door vier dwergen voor haar vervaardigde halssieraad Brisingamen. Haar woning heet Folkvang; daar verzamelt zij de helft van de helden, die in de strijd gevallen zijn.
Zij geldt ook als een godin van de liefde en draagt verschillende namen, zoals Mardoll, Horn, Gefn en Syr.Freyja is alleen bij de Noord-Germanen bekend geweest, maar werd daar ook inderdaad in de cultus vereerd. Dat blijkt reeds duidelijk daaruit dat enkele skalden op het eind der i ode eeuw, die zich tot het Christendom bekeerd hebben, onder de goden, die zij afzwoeren, ook Freyja noemen. De betekenis van haar verering blijkt nog overtuigender uit de plaatsnamen, die haar naam bevatten; deze worden zowel in Zuid-Zweden als in Noorwegen aangetroffen en blijken op sommige plaatsen in nauw verband te staan met namen, die op een verering van Freyr wijzen.
De naam is dan ook niet anders dan een vrouwelijke nevenvorm van Freyr en betekent „meesteres” (etymologisch hetzelfde als ons woord „vrouw”). Zij behoort tot de kring der vruchtbaarheidsgoden. Daarop wijst reeds haar betekenis als liefdegodin, die vooral uitkomt in verhalen van haar wellustigheid. Evenals Freyr, de heer, een jongere vorm is van een oudere god Njord, zo is ook Freyja, de vrouw, in de plaats getreden van een primitieve vrouwelijke godheid.
Het is moeilijk haar scherp van de godin Frigg te scheiden en men mag wel aannemen, dat zij met deze in wezen en oorsprong ten nauwste samenhangt. Opmerkelijk is haar verband met Odr, een nevenvorm van Odin, en wel vooral hierom, wijl zij evenals deze een dodengodheid schijnt te zijn. Het is mogelijk, dat hier secundaire mythenvorming heeft plaats gehad, maar aan de andere kant is te overwegen, dat chthonische goden vaak het dubbele aspect vertonen van dodengod en god van vruchtbaarheid. Ook het nauwe verband, dat gelegd wordt tussen haar en de toverkunst, zou een aanwijzing daarvoor kunnen zijn, dat zij in nauw verband tot de dodenwereld heeft gestaan (z Freyr en Germaanse godsdienst).