Hongaars politicus (Boedapest 16 Nov. 1841 - 25 Mei 1914), volgde 1849 zijn vader Lajos Kossuth in ballingschap en leefde sinds 1861 als ingenieur in Italië. Pas in 1894 keerde hij naar Hongarije terug en werd in het volgend jaar volksvertegenwoordiger en leider van de zgn.
Onafhankelijkheids- of Kossuthpartij. Tegenover de conservatieve ministers eiste hij opheffing der tolunie met Oostenrijk, propageerde dienst- en belastingweigering toen de unie desondanks gehandhaafd bleef en eiste invoering van het Hongaars als commandotaal in het leger. Toen echter een beweging voor algemeen kiesrecht onder Hongaarse arbeiders en onder niet-Magyaarse onderdanen van de Hongaarse staat opstak, ging het hof te Wenen overstag. Er werd een liberaal ministerie-Wekerle gevormd, waartoe ook de „Onafhankelijken”, Kossuth en zijn vriend Apponyi, zich bereid verklaarden toe te treden (Apr. 1906). Kossuth werd minister van Economische Zaken. Spoedig echter trad hij weer af, toen zijn ambtgenoten meervoudig kiesrecht en publieke verkiezingen voorstelden. Om gezondheidsredenen trok hij zich in 1913 uit de politiek terug.
