Frans rechtsgeleerde, staatsman en dichter (Straatsburg 6 Mei 1759 - Parijs 10 Mei 1833), was advocaat bij het uitbreken der Revolutie. In 1798 kwam Andrieux door de keuze der stad Parijs in de Raad der Vijfhonderd en streed er voor de verbetering van het lager onderwijs en voor de vrijheid van drukpers.
Na de 18de Brumaire werd hij eerst tribuun, daarna voorzitter van het Tribunaat en verzette zich in die hoedanigheid tegen de plannen van den eersten consul. Om die reden kreeg hij in 1802 zijn ontslag en leidde een ambteloos leven, totdat Joseph Bonaparte hem op een jaargeld van 6000 fr. tot zijn bibliothecaris benoemde. Hij werd in 1804 bibliothecaris van de Senaat en vervolgens hoogleraar in de taalkunde en schone letteren aan de Polytechnische School. In 1814 werd hij hoogleraar in de letteren aan het Collège de France, waar zijn colleges gedurende 9 jaren druk werden bezocht. In 1816 werd hij lid van de Académie en in 1829 bovendien secretaris daarvan. Zijn verzamelde werken zijn in 1818 en 1823 te Parijs in 4 dln verschenen.Bibl.: Blijspelen: Les étourdis (1787); Le trésor (1804); Molière avec ses amis, où la soirée d’Auteuil (1804); Le vieux fat (1810); La comédienne (1816); treurspel: Lucius Junius Brutus (1830). Hij munt uit in dichterlijke vertellingen als: Le Meunier de Sans-Souci (1797); Une promenade de Fénélon (1808); Le procès du Sénat de Capoue (bevindt zich in de Oeuvres, 4 dln, 1818-23).