Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Ferdinand domela NIEUWENHUIS

betekenis & definitie

Nederlands socialist (Amsterdam 31 Dec. 1846 - 18 Nov. 1919), wiens vader hoogleraar was aan het Luthers Seminarium te Amsterdam, studeerde theologie te Amsterdam, werd in 1870 Luthers predikant te Harlingen, in 1871 te Beverwijk en in 1875 te ’s-Gravenhage. In de eerste jaren van zijn loopbaan als predikant deed hij zich kennen als een ijverig voorstander van de vredesbeweging, die ca 1870 internationaal opkwam; later werd hij een verklaard anti-militarist.

Weldra voelde hij zich ook aangetrokken tot de arbeidersbeweging en nu voltrok zich een ommekeer in zijn leven: in 1879 trad hij uit de Kerk en begon de uitgave van een socialistisch orgaan, Recht voor Allen. Hij werd vervolgens de feitelijke leider van de in 1881 opgerichte Sociaal-Democratische Bond. Hij was voor alles wekker, verkondiger van een idee, niet zozeer theoreticus of politicus. Zijn talloze artikelen en geschriften geven zeer uiteenlopende socialistische denkbeelden weer en verraden weinig oorspronkelijkheid of critische zin. Ook op politiek gebied blonk hij niet uit: zijn Kamerlidmaatschap voor Schoterland van 1888-1891 bood hem als enig socialistisch lid weinig kansen, maar hij was er ook niet bijster geschikt voor; zijn wetsontwerp tot verbod van de gedwongen winkelnering was geen succes. Door deze en andere oorzaken kreeg hij een afkeer van de parlementaire actie en zo werd hij ten slotte anarchist. Dit leidde tot een scheuring onder de Nederlandse socialisten, waar de oprichting van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij in 1894 door de voorstanders van de parlementaire actie een gevolg van was.

Domela Nieuwenhuis verloor nu zijn directe invloed op de arbeidersbeweging voor een groot deel — alleen bij de spoorwegstakingen van 1903 trad hij weer op de voorgrond —, maar indirecte behield hij, met name op de syndicalistische arbeiders, vooral in Amsterdam. Hij werd en wordt in veel breder kring geëerd als de man, die de arbeiders tot sociaal en politiek leven heeft gewekt.PROF. DR A. J. C. RÜTER

Bibl. (beknopt): Mijn afscheid van de kerk. Twee toespraken (Haarlem 1879); Grond en bodem in gemeenschappelijk bezit (Gent 1879); Algemeen stemrecht in beginsel en toepassing (Haarlem 1879, 2de dr. 1885); Hoe ons land geregeerd wordt op papier en in de werkelijkheid (1885); De normale arbeidsdag. Een historisch-ekonomische studie (Den Haag 1887); Die Bibel, ihre Entstehung und Geschichte. Eine historisch-kritische Abhandlung zur Aufklärung des arbeitenden Volkes (Bielefeld 1892); Autoritair en libertair socialisme (Amsterdam 1897); Een vergeten hoofdstuk: blanke slaven (1898, suppl. op: Een halve eeuw 1848-1898); Vredes-stemmen (Amsterdam 1899); De geschiedenis van het socialisme (3 dln, Amsterdam 1901-1902); een autobiografie: Van Christen tot Anarchist (Amsterdam 1910).

Lit.: Een vijf en twintig jarige veldtocht tegen het kapitalisme (1904); Gedenkboek ter gel. v. d. 70ste verjaardag v. F. D. N. (Amsterdam 1916); J. en A. Romein, Erflaters van onze beschaving IV (1940); Over het geslacht Nieuwenhuis (Nyegaard): Ned. Patriciaat XI (1920); A. Beets, Deens familiebezoek in Leiden, in: Leidsch Jaarboekje XXV (1932/33).

< >