is de beweging die streeft naar, of de theorie die ten grondslag ligt aan, het federatieve stelsel. Een federatie in de ruimste zin is een vereniging van georganiseerde groepen, welke groepen een meer of minder omvattend doel kunnen hebben: staten, vakbonden e.a.
Het woord is afgeleid van het Latijnse foedus — verbond, verdrag. De term geconfedereerden — verbondenen, bondgenoten — wordt reeds lang gebruikt alvorens het begrip federatie, versterkt door het voorbeeld van de Amerikaanse bondsstaat, zijn moderne betekenis krijgt van een bond met vaste organen, evenals de verbondenen afzonderlijk deze bezitten, dus a.h.w. een organisatie in de tweede macht. Intussen kan men met federatie, behalve op de organisatievorm, ook doelen op het feit, de handeling van het verenigen. Vandaar de dubbelzinnige betekenis van federalisme: een federalist kan enerzijds iemand zijn, die de vereniging wenst van organisaties, met name staatsorganisaties, welke tot dusver los of betrekkelijk los van elkander stonden (in die zin The Federalist, titel van een serie persartikelen om het Amerikaanse publiek te bewegen tot een nauwere unie, gelijk vastgelegd in de grondwet van 1787); anderzijds iemand, die, juist in omgekeerde richting, de typische federatievorm met de behouden eigen organisatie van de delen stelt tegenover een vereniging in de zin van versmelting (aldus tijdens de Franse revolutie het federalisme van de Girondijnen tegenover het centralisme van de Jacobijnen en, parallel in Nederland, Federalisten tegenover Unitarissen).Centrifugale federalistische bewegingen, met het doel om een bestaande eenheidsstaat te vervormen tot een federatieve staatsvorm, hebben zich tot in de nieuwste tijd voorgedaan in verschillende landen, zo in Frankrijk, België en in de successiestaten van het Habsburgse rijk: Tsjechoslowakije en Joegoslavië. Gewoonlijk zijn zulke bewegingen uitgegaan van territoriaal begrensde minderheidsgroepen met bepaalde, door haar als overheersend beschouwde kenmerken van taal, cultuur, godsdienst e.d. ten einde binnen het grotere staatsverband de grootst mogelijke politieke zelfstandigheid te verkrijgen (bijv. Walen, Basken, Bretons; z ook regionalisme en particularisme). Toch is daarbij ook wel in het algemeen de federatieve staatsvorm beschouwd als de ideale, de meest evenwichtige combinatie van centraal gezag en vrijheid van gelijkgerechtigde delen, elk met volgens een grondwet duidelijk afgebakende en beschermde bevoegdheden. Dit principiële federalisme, gevoed door de studie van de Noordamerikaanse staatsinstellingen en uitgewerkt in geschriften als die van de Tocqueville, Proudhon, Constantin Frantz, heeft in de loop van de 19de eeuw duidelijk invloed gehad op verschillende toen ontworpen constituties.
Het internationale federalisme daarentegen is middelpuntzoekend; het is het verzet tegen de ongebondenheid en gezagloosheid van de internationale maatschappij. De stromingen op dit gebied zijn van grote verscheidenheid en de internationale organisatievorm, die zij nastreven, staat haar niet altijd in onderdelen voor ogen, maar voor de meeste is de eis van het prijsgeven van nationale souvereiniteit belangrijker dan de vraag, welk deel van de nationale zelfstandigheid behouden moet blijven om een internationale federatie wenselijk, uitvoerbaar en houdbaar te maken. Plannen van internationale organisaties, voor zover men ze internationale federaties zou kunnen noemen, zijn gedurende eeuwen ontworpen door vooruitstrevende geesten, totdat in 1919 de Volkenbond, niet voortbouwend op deze schema’s maar verwerkend wat reeds in de igde-eeuwse internationale practijk gegroeid was, een politieke wereldorganisatie tot stand bracht, welke, bij alle onvolledigheid, aanvankelijk veler internationalistische verwachtingen overtrof. Zo werd voorlopig de kracht ontnomen aan verder gaande federalistische bewegingen. De teleurstelling evenwel over het resultaat van de V.B. en de geringe mate, waarin de constitutie van de Bond internationale groeperingen van regionale aard tot haar recht deed komen, gaven een nieuwe prikkel. Hieruit vloeit een onderscheiding voort tussen wereldfederalisme en regionaal federalisme, verschillend in de territoriale omvang van de internationale federatie, die zij nastreven, overeenkomend echter wat betreft de overtuiging, dat geen internationale organisatie met algemeen politiek doel ver genoeg gaat, zolang niet de verenigde volken direct in een gemeenschapsorgaan, in een federaal parlement, vertegenwoordigd zijn en niet slechts door tussenkomst van hun nationale regeringen. Het voorstel van de Franse regering om te komen tot een Union fédérale européenne, in de V.B. vergadering van 1929 bij monde van Briand, later bij memorandum aan de Europese regeringen uiteengezet (en door deze over het algemeen niet zeer gunstig ontvangen) voldeed, ondanks de naam, niet aan genoemde eis; het wilde slechts een morele unie, gebaseerd op de solidariteit tussen de Europese staten en een toenadering tussen economische stelsels; de organen waren geen andere dan een periodieke diplomatieke conferentie, een permanent politiek comité en een klein secretariaat. Verscheidene particuliere ontwerpen uit de tussen-oorlogse jaren daarentegen voorzagen in een direct verkozen Europees parlement; het bekendst is wel geworden dat van de in 1922 door graaf Coudenhove-Kalergi opgerichte en aanvankelijk te Wenen gevestigde Pan-Europese beweging. Individuele staatslieden, als Briand, Herriot en Schuschnigg hebben te eniger tijd hun naam aan deze beweging gegeven. Zij streefde, in verschillende phasen van ontwikkeling, naar een Verenigde Staten van Europa naar het voorbeeld van de V.S. van Amerika, met een volkenkamer en een statenkamer.
Na Wereldoorlog II heeft het internationale federalisme zich nog sterker geopenbaard dan tevoren. Plannen en bewegingen, gedurende die oorlog ontstaan, werden niet, gelijk eertijds door het volkenbondsidealisme, verdrongen onder de indruk van de oprichting van de Ver. Naties. Wat de regionale bewegingen betreft zijn de Europese de belangrijkste geweest. Uit tal van nationaal en internationaal werkende verenigingen is in 1946 de Union européenne des fédéralistes gesticht, met de Nederlander dr H. Brugmans als eerste voorzitter; in 1947 heeft Churchill, als uitvloeisel van voorafgaande redevoeringen, de stoot gegeven tot de oprichting van het United Europe Committee; in hetzelfde jaar heeft de eerste zitting plaats gehad van het comité der Onafhankelijke Liga voor Europese samenwerking, een organisatie onder leiding van de Belgische oud-premier van Zeeland met aanhang vooral in de R.K. kringen. Samenwerking tussen deze groepen leidde tot het Congres van Europa, in 1948 te ’s-Gravenhage gehouden en dit wederom tot de oprichting van de Europese Beweging. Ten slotte is de Raad van Europa tot stand gekomen, bestaande uit een Comité van ministers als regeringsgedelegeerden en een Consultatieve vergadering, gevormd uit afgevaardigden door de regeringen benoemd uit de parlementen en optredend als onafhankelijke personen. De Vergadering kan met een twee derden-meerderheid aanbevelingen doen aan het Comité tot het nemen van stappen ter bevordering van het doel van de organisatie. De agenda van de Vergadering is geheel afhankelijk van de goedkeuring van het Comité. Op deze basis is in 1949 het Europese Congres te Straatsburg gehouden. De andere bestaande regionale organisaties met algemeen politiek doel (in tegenstelling tot de organisaties met speciaal doel: „specialized agencies”), de Unie van Amerikaanse republieken, de Arabische Liga en de Westeuropese Unie bezitten daarentegen uitsluitend organen, die uit regeringsvertegenwoordigers bestaan. De mogelijkheid van regionale organisaties in het algemeen is in het Charter van de V.N. voorzien en werd ook door het V.B. verdrag niet uitgesloten.
Ook voor het wereldfederalisme was reeds voor Wereldoorlog II krachtig propaganda gemaakt door geschriften als dat van de Amerikaan C. K. Streit, Union Now (hoewel voorlopig uitgegaan van een „kern” van 15 democratische staten), en dat van de Engelsman W. B. Curry, The Case for Federal Union. Tijdens en na de oorlog zijn verscheidene organisaties ontstaan; een eerste congres van de Algemene beweging voor federale wereldregering is in 1947 te Montreux gehouden. Practische resultaten, zoals in beperkte mate door de Europese beweging, zijn echter niet bereikt. Een aanrakingspunt tussen beide vormen van federalisme wordt dikwijls hierin gezien, dat een succesvolle regionale organisatie een kern zou kunnen zijn om er een wereldfederatie uit te laten groeien, of wel dat een wereldorganisatie zou moeten zijn opgebouwd uit regionale organisaties. Terwijl de ervaringen met de V. B. en de V.N. reeds hebben duidelijk gemaakt, hoe moeilijk het zal zijn om op mundiale schaal een organisatie te verwezenlijken, die diep ingrijpt in de beschikkingsvrijheid vooral van de grote staten, heeft aan de andere kant het regionale, met name het Europese federalisme al dadelijk met de moeilijkheid te kampen om de juiste territoriale basis te vinden voor de aaneensluiting, mede in verband met de vele buiten-Europese banden van de betrokken staten.
PROF. MR DR A. J. P. TAMMES
Lit.: Staalkundig: Hamilton, Madison en Jay, The Federalist; A. de Tocqueville, De la démocratie en Amérique, 4 dln (1835-1840); P. J. Proudhon, Du principe fédératif (1863) en La fédération et l’union en Italie (1862); G. Frantz, Der Foderalismus (1879); S. Mogû The Problem of Federalism, 2 dln (1936); H. Triepel, Unitarismus und Foderalismus im Deutschen Reiche (1907); jean Desthieux, L’évolution régionaliste (1918); H. Hauser, Le problème du régionalisme (1924) ; J. Hennessy en J. Charles-Brun, Le principe fédératif (1940); A. Brecht, Federalism and Regionalism in Germany (1945); R. Schlesinger, Federalism in Central and Eastem Europe (1945); K. C. Wheare, Fédéral Government (1946); G. Messner, Foederalismus und Demokratie (1946). Internationaal federalisme {algemeen): M. Chaning-Pearce (Ed.) Fédéral Union. A Symposion (1940); E. H. Carr e.a., Nations ou fédéralisme; P. Ransome, Studies in Fédéral Planning ( 1943) ; G. Schwarzenberger, Power Politics (1941), hst. 30-32; G. Scelle, in Politique étrangère (Apr. 1940); W. P, Maddox, The political basis of Fédération, Am. Political Science Review (1940), 1120 v.; M. A. Matthews, Federalism, Carnegie Endowment for International Peace Library (1938) (bibliografie). Ontwerpen : J. ter Me uien, Die Gedankender Internationalen Organisation 1300-1889, 3 dln (i9i7-*4o); B. Mirkine-Guetzevitch en G. Scelle, L’Union européenne (1931) ; R. N. Coudenhove-Kalergi, Pan-Europa (1923); de reeds genoemde werken van Streit en Curry; W. Ivor Jennings, A Fédération for Western Europe (1940); H. O. Eaton, Fédération: the coming structure of World-government (1944); Hades (H. D. Salinger) De wedergeboorte van Europa (1945) ; E. Reves, The Anatomy of Peace (1945); A. van Oven, Wereldorganisatie, wenselijkheid en mogelijkheid, diss. Rotterdam (1948); P. Renouvin, L’Idée de fédération europ. dans la pensée politique du XIXe siècle (Oxford 1949).