Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FABLIAUX

betekenis & definitie

(de Picardische vorm van het minder gebruikelijke fableaux), afgeleid van het Franse fablel (verkleiningsvorm van fable), is in de Oudfranse letterkunde de naam voor „boerden”, vertellingen die vroeger door speellieden bij maaltijden en in gezelschappen voorgedragen en daarna sedert het midden van de 12de eeuw in paarsgewijs rijmende, meestal 8-lettergrepige verzen opgeschreven werden. De oorsprong van enige van deze vertellingen is in het Oosten te zoeken; sedert de Kruistochten zijn zij door mondelinge overlevering over Byzantium en Syrië naar Frankrijk gekomen.

Het merendeel schijnt echter te berusten op gewone feiten en gebeurtenissen uit het dagelijks leven, en is dan ook van een luimig karakter. Het komische heeft meestal betrekking op een verboden minnehandel, die veelal beschouwd wordt op een wijze en geschilderd in termen die met hedendaagse opvattingen van zedelijkheid weinig overeenstemmen. De helden van de galante avonturen zijn dikwijls geestelijken (clercs), listigheid en trouweloosheid van vrouwen spelen er een grote rol in, boeren — en speciaal echtgenoten — worden bespot. Maar er zijn ook enkele ethische en sentimentele fabliaux. Het oudste fabliau (Richeut) dagtekent van ca 1160, de talrijkste werden in de 13de eeuw gedicht, maar de namen van de schrijvers zijn niet bekend; de laatst vervaardigde zijn van Jehan de Condé en Watriquet uit het begin van de 14de eeuw. De fabliaux zijn schilderingen uit het werkelijke boeren-, geestelijken- of burgerleven en bezitten daardoor, naast letterkundige, ook cultuurhistorische waarde. Ten onrechte rekende men vroeger ook de dits onder de fabliaux; dit zijn oorspronkelijk korte godsdienstige en moraliserende vertellingen.PROF. DR M. VALKHOFF

Bibl.: Recueil général et complet des f. des XlIIe et XlVe siècles, uitgegeven door A. de Montaiglon en G. Raynaud (6 dln, 1872-1890); Richeut is uitgeg. d. I. G. Lecompte in Rom. Rev. IV, 261-305.

Lit.: F. Brunetière,Le fabliau du moyen âge (in Rev. d. Deux Mondes, 1893) ; Joseph Bédier, Les fabliaux (Paris 1893; 3de dr. 1911) ; A. G. van Hamel, Oud-Fransche Vertelsels (in: Het letterk. Leven van Frankrijk, 1898); F. Herrmann, Schilderung und Beurteilung der gesellsch. Verhältnisse Frankreichs in der Fabliauxdichtung des XII. und XIII. Jahrhunderts I (Coburg 1900); B. Barth, Liebe und Ehe im altfranz. Fablel und in der mittelhochdeutschen Novelle (in de serie Palästra, XCVII, 1910).

< >