Evenwijdig of parallel noemt men twee in hetzelfde platte vlak gelegen lijnen, die, hoe ver ook verlengd, elkander nimmer snijden, waaruit volgt, dat de afstanden van de punten van de ene lijn tot de andere alle even groot zijn (equidistantie). Men zegt ook wel van zulke lijnen, dat zij elkander in het oneindige snijden.
Wordt een paar evenwijdige lijnen door een derde lijn gesneden, dan geldt de eigenschap, dat de overeenkomstige hoeken, de verwisselende binnenhoeken en de verwisselende buitenhoeken twee aan twee gelijk zijn. Ook zullen 2 vlakken onderling evenwijdig zijn, wanneer zij, hoever ook verlengd, geen enkel punt gemeen hebben, waaruit wederom voortvloeit, dat zij steeds dezelfde onderlinge afstand bewaren. Ook in de meerdimensionale meetkunde heeft men het begrip evenwijdigheid op analoge wijze ingevoerd.Bij twee vlakke krommen spreekt men van evenwijdigheid, indien de normalen op de ene kromme tevens normalen van de andere zijn en de segmenten, door de beide krommen van deze normalen afgesneden, overal dezelfde lengte hebben. De krommen heten dan parallelkrommen (z torus).
De theorie van de evenwijdigheid en daardoor ook die van de evenredige lijnen en van de gelijkvormigheid berust op het zgn. evenwijdigheidspostulaat (z Euklides, postulaat van), waardoor de Euklidische of gewone meetkunde zich van de niet-euklidische onderscheidt, en wel in zoverre, dat van deze begrippen in de Lobatsjewskysche meetkunde slechts in beperkte zin en in de Riemannse meetkunde in het geheel geen sprake is (z evenredig, parallelogram, parallelopipedum)