Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EUSEBIUS van Caesarea

betekenis & definitie

bisschop, de grootste geleerde van zijn tijd, groot apologeet en vader der kerkgeschiedenis (in Palestina ca 263 - 30 Mei 339), werd als slaaf geboren en opgevoed door priester Dorotheus; priester gewijd, studeerde hij verder onder de leiding van Pamphilus aan de „school van Caesarea”, vroeger gesticht door Origenes*. De bibliotheek van die school heeft hij met vele handschriften vermeerderd.

Tijdens de vervolging van Maximinus Daza (306-313) werd Pamphilus gevangen genomen; Eusebius volgde hem in de gevangenis en samen stelden zij er de beroemde Apologie voor Origenes op. Later nam Eusebius zelf de wijk naar Tyrus en vervolgens naar Egypte. In 313 bisschop geworden van Caesarea, de Romeinse hoofdstad van Palestina, verwierf hij grote invloed op keizer Constantijn de Grote. Hij werkte voort aan zijn Kerkelijke geschiedenis en schreef twee apologetische werken: een tegen de heidenen Praeparatio evangelica, en een tegen de Joden: Demonstratio evangelica. Beide hebben, naast eigen letterkundige verdienste, grote waarde wegens de zeer talrijke citaten uit verloren gegane geschriften. In de Ariaanse strijd, die ontbrandt rond 320, nam Eusebius een tussenpositie in, deels omdat hij de eigenlijke betekenis van de strijd niet inzag, deels met het doel de vrede en eenheid der Kerk te bewaren. Op het Concilie van Nicea (325) bestreed hij aldus de term homoousios (= de Zoon is medezelfstandig met de Vader), maar ondertekende ten slotte toch, om de keizer niet te mishagen, de geloofsbelijdenis waar deze term in voorkomt. Naderhand was hij ontrouw aan zijn handtekening en bestreed het concilie van Nicea op de synoden van Antiochië (330) en Tyrus (335). Het nageslacht verweet hem dan ook dat hij „twee zielen” had en „een dubbeltong” was; in ieder geval heeft hij zijn mening laten bepalen door de wil van de keizer. De eerste levensbeschrijving van Eusebius werd opgesteld door zijn opvolger te Caesarea, Accacius; zij is verloren gegaan.Eusebius was voor alles een geleerde, niet een oorspronkelijk denker. Zijn Kerkelijke geschiedenis (van Christus af tot 324) is niet zozeer een beschrijving der gebeurtenissen als wel een verzameling van feiten, documenten en citaten uit vele later verloren gegane geschriften. Zonder dit werk zouden wij niet veel weten van de eerste drie Christelijke eeuwen. Bovendien is Eusebius in het weergeven der documenten, welke hij gedeeltelijk in de keizerlijke archieven vond, over het algemeen nauwkeurig en betrouwbaar. Zijn ander geschiedkundig werk Kroniek of Universele geschiedenis geeft in een eerste deel de chronologie der geschiedenis van de oudste tijd af (in Armeense vertaling bewaard gebleven), in een tweede deel tabellen der voornaamste gebeurtenissen uit de profane, bijbelse en kerkelijke geschiedenis (bewaard gebleven in de Latijnse bewerking van de heilige Hiëronymus, die het voortzette van 325-378; Z kroniek). Minder historische waarde bezitten de Lofrede over keizer Constantijn en de Levensbeschrijving van Constantijn; beide bevatten uitbundige lofprijzingen op de keizer. Op bijbels gebied gaf Eusebius commentaren op de Psalmen, Isaias, Jeremias enz.; verder de Canones Eusebiani of tabellen van de parallelle teksten van het Evangelie; ten slotte een waardevol Onomastikon of alphabetische lijst der bijbelse plaatsnamen. Hij schreef, naast de hogerop vermelde apologetische geschriften, nog twee dogmatische werken: twee Boeken tegen Marcellus van Ancyra en Over de kerkelijke theologie.

DR V. MOREL O. CAP.

Bibl. (uitgaven): Patrologia graeca, t. 19-24; Die griechischen christl. Schriftsteller (dl 7, 9, 11, 14, 20, 23, 24, 34, Leipzig 19021926); voortreff. Ned. vert.: D. Franses, Eusebius’ kerkelijke geschiedenis (Bussum 1946); voor andere uitg. en vert. zie B. Steidle Patrologia, 101-103; 251; 254 (Freiburg 1937).

Lit.: A. Bigelmair, Zur Theologie des E. (Kempten 1913); M. Weisz, Die Stellung des E. im arian. Streit (Freiburg 1920); J. Stevenson, Studies in E. (Cambridge 1929); R. Laqueur, E. als Historiker seiner Zeit (Berlin 1929); F. Foakes Jackson, E. Pamphili. A study of the man and his writings (Cambridge 1933); R. Devreesse, L’édition du commentaire d’Eusèbe de Césarée sur Isaïe, in Revue Biblique (1933), t. 42, 540-555; P. Henry, Recherches sur la préparation évangélique d’Eusèbe (Paris 1935); H. Berkhof, Die Theologie des E. v. Caesarea (Amsterdam 1939).

< >