burger van de aan de Propontis gelegen Griekse stad Cyzicus, kwam als afgezant van zijn vaderstad ca 120 v. Chr. in Egypte en vertoefde hier geruime tijd aan het hof van de Ptolemaeën.
In deze tijd liep een scheepje uit Voor-Indië in de Rode Zee op een rif; één van de opvarenden werd gered en bood in dank voor zijn redding de Egyptische koning aan om de moessonroute door open zee naar Indië te wijzen. Eudoxus verklaarde zich bereid om de leiding van deze expeditie op zich te nemen en voer tussen 120 en 110 v. Chr. tweemaal in moessonvaart door open zee naar Indië. Op de tweede thuisreis dreef hij echter zuidwaarts af en belandde halverwege de Oostkust van Afrika; desondanks wist hij met zijn tochtgenoten behouden in Egypte terug te keren. Eudoxus heeft echter niet zelfde ontdekking van de moessonvaart verder kunnen exploiteren, doordat hij over de uit Indië mee teruggebrachte lading in ernstig conflict geraakte met de Egyptische fiscus; hij keerde Egypte verbitterd de rug toe en trachtte nu vanuit Spanje Indië om de Zuid te bereiken, in welke pogingen hij echter niet geslaagd is. Zo is het gekomen, dat niet Eudoxus als ontdekker van de moessonvaart op Indië in de Oudheid te boek staat, maar de Egyptische Griek Hippalus, die waarschijnlijk als jong stuurman Eudoxus’ beide reizen had meegemaakt, later het experiment had voortgezet en zo aan de moessonvaart op Indië een veiliger ervaringsgrondslag had geschonken.De betekenis van de ontdekking van de moessonvaart ligt vooral hierin, dat zij handelsreizen van Egypte naar Indië en terug binnen het jaar mogelijk maakte: ’s zomers met de Z.W. moesson heen en ’s winters met de N.O. moesson terug. De voordien alleen denkbare vaart langs de eindeloze woestijnkust had practisch geen betekenis gehad.
Lit.: J. H. Thiel, Eudoxus van Cyzicus (Meded. Kon. Ned. Ak. v. Wetenschappen, Afd. Letterk., Nieuwe Reeks, dl 2, nr 8, Amsterdam 1939).