Italiaans: Eritrea) is een sinds 1947 onder gezag van Engeland staand gebied in Afrika, ten N. en W. grenzend aan de Anglo-Egyptische Soedan, ten Z. van Abessinië en Frans Somali-land, en zich uitstrekkend langs de Westkust van de Rode Zee van Ras Kasar (18° 2' N.Br.) tot kaap Doemeirah (12° 30' N.Br.) aan de straat van Bab el Mandeb, met de er voor gelegen Dahlak-eilanden. Het gebied beslaat een oppervlakte van 124 000 km2 en telt volgens recente opgaven 1 062 518 inw. w.o. 26 266 Italianen.
Achter de smalle kuststrook (Samhar) verheft zich een laag terras met enkele vulkaankegels. Het gehele gebied, tot de steile hellingen (breuktrap) van het Abessinische hoogland, de Samhara, is heet, arm aan water en plantengroei en slechts dun bevolkt; de oppervlakte bestaat gedeeltelijk uit naakte rots, gedeeltelijk uit losse zandafzettingen. Verbouwd worden hier bananen, tabak, groenten en gierst. Op het 2000-2350 m hoge plateau van Asmara, Godofelassi en Goera treft men goede weiden en in de dalen vruchtbare vlakten aan. De korte kustrivieren bezitten slechts periodiek water, de grotere rivieren, die van het Abessinische hoogland komen, lopen uit in zoutmeren, zoals de Banert in het Alalebaddmeer, de Hawasj in het Abhebadmeer, of zij verdwijnen in het zand van de steppen, zoals de Golima. Het klimaat is buitengewoon heet, Massawa (Massaua of Massaoea) heeft een gemiddelde jaartemperatuur van 30,6 gr. C. (Juli 34,8 gr.C., Jan. 25,6 gr.C.); daar er zeer weinig regen valt (in Massawa 222, in Assab slechts 61 mm per jaar) is de plantengroei schraal. De bewoners zijn in het N. (de Beni Amer) vooral van Arabische afstamming, hebben gedeeltelijk vaste woonplaatsen, gedeeltelijk zijn zij nomaden; het hoogland wordt door Abessiniërs bewoond; het zuidelijk deel wordt bewoond door de Afar of Danakil, nomadische herders, vissers of handelaars, die onder het oppergezag van de sultan van Aussa staan. De bevolking is voor ca 55 pct Mohammedaans, 40 pct zijn Koptische Christenen.
De hoofdstad is Asmara, op 2347 m hoogte; telde deze moderne stad in 1931 48 000 inw., in 1939 was dit aantal gestegen tot 85 000 w.o. 50 000 Italianen, grotendeels ambtenaren en militairen van wie thans de helft naar het moederland is teruggekeerd. De handel heeft vnl. plaats over Massawa met (1939) 17 169 zielen w.o. 6098 Italianen en over Assab, Beiloel en Goebbi. Uit strategische overwegingen heeft men twee spoorwegen gebouwd, van Massawa over M’Kullu-Saati en Mai-Atal naar Asmara (150 km), vandaar 135 km naar Keren (Cheren), nog ca 90 km tot Agordat en eindelijk via Biscia naar (in aanleg) Tessenei. Een tweede lijn gaat van Marsa Fatma naar Coloelli. Goede kunstwegen zijn aangelegd, o.a. van Massawa naar Asmara en van Asmara naar Keren, Agordat en Sabderat.
Om intensieve teelt door de Italiaanse kolonisten mogelijk te maken werden in de lagere delen irrigatiewerken aangelegd. Parelvisserij wordt bedreven bij Massawa en de Dahlak-eilanden. Op 3 plaatsen wordt zout gewonnen, nl. bij Massawa, Assab en Ouakiro met een gezamenlijke productie van 200 000 ton per jaar. Goud wordt op verschillende punten in Hamasen gewonnen. Er is uitvoer van Arabische gom en dumnoten, verder van producten van Italiaanse kleinindustrie (leer, visconserven enz.).
H. A. BOMER
Geschiedenis
Erythrea was oorspronkelijk bezit van Egypte, maar werd in de stijd van het Romeinse keizerrijk met een groot deel van de kust van de Rode Zee een apart koninkrijk, dat de Griekse beschaving aannam en waar goede wegen werden aangelegd. Vervolgens is het steeds een deel geweest van Abessinië, behalve dat in de 16de eeuw de Turken er tijdelijk heersten. In 1865 werd de kust door Ismaël van Egypte veroverd. In die tijd valt de Italiaanse kolonisatie, die begon met de aankoop van Assab als kolenstation door een Italiaanse maatschappij (1870), dat 12 jaar later een kolonie van het koninkrijk Italië werd. Toen was Massawa weer in handen van Abessinië maar Italië bezette deze havenplaats in 1885; in 1890 werd Massawa met Assab tot de Colonia eritrea. Na de verovering van Abessinië door Italië (1936) werd Erythrea, vergroot met de districten Tigre, Danakil en Aussa, een provincie van de kolonie Africa Oriëntale Italiana. Tijdens Wereldoorlog II veroverden de Engelsen snel de kolonie: op 1 Apr. 1941 viel de hoofdstad Asmara, op 10 Apr. d.a.v. Massawa en op 11 Juni d.a.v. Assab. De Engelse militaire bezetting van Erythrea duurde tot 1947, terwijl bij het op 10 Febr. van dat jaar gesloten en 15 Sept. d.a.v. in werking getreden Italiaanse vredesverdrag Erythrea voorlopig onder gezag van Engeland is geplaatst. Over de toekomstige politieke status is men het niet eens. Op de algemene vergadering van de Ver. Naties van 22 Nov. 1949 is de beslissing over deze status een jaar uitgesteld. De Christelijke bevolking wil eensdeels aansluiting bij Abessinië (Unionistische partij) en streeft anderdeels naar geleidelijke onafhankelijkheid (Progressieve liberale partij onder leiding van de invloedrijke Ras Tesemma Asberon); ook de Mohammedaanse Liga wenst onafhankelijkheid, terwijl een kleine pro-Italiaanse partij, geschat op io pet van het zielental en grotendeels bestaande uit oud-militairen, haar aanhangers telt zowel onder Christenen als onder Mohammedanen. Op 4 Jan. 1950 kwamen Engelse versterkingen aan om onrust in het gebied te beteugelen.
Lit.: G. Dainelli, Bibliografia geografica della colonia E., in: Riv. geogr. ital. (Firenze 1907); A. Omodeo, V. Peglion e G. Valenti, La colonia E. (Roma 1913); G. Conti Rossini, Principi di diritto consuetudinario dell’ E. (Roma 1916); A. Pollera, Le popolazioni indigene dell’E. (Bologna 1935); F. Santa gala, La colonia E. nel mar Rosso (Napoli 1935); S. H. Longrigg, A. short history of Eritrea (1945); Norman Bentwich, Ethiopia, Eritrea and Somaliland (1945); Italian East Africa, in: British survey VII (1946), 12; L. Adam, Het lot der vroegere Italiaanse koloniën in Afrika (1949, gestencilde ui tg. v.h. Afrika Instituut te Leiden).