Duits schrijver (Beiroet, Syrië, 3 Febr. 1845-Berlijn 15 Jan. 1909), wiens vader, een Pruisisch consul-generaal, een zoon was van Lodewijk (genaamd Louis Ferdinand), prins van Pruisen, werd in 1863 luitenant bij de garde, maar nam weldra zijn ontslag om in de rechten te studeren. Hij was sedert 1877 werkzaam bij het rijksministerie van Buitenlandse Zaken.
Wegens zijn nationale gezindheid stond hij in hoog aanzien. Hij heeft behalve toneelwerken, waarvan vele hun stof aan de Pruisische geschiedenis ontlenen, ook gevoelvolle novellen (speciaal over kinderen) geschreven. Als dichter werd hij het eerst bekend door zijn heldendichten: Vionville (1874) en Sedan (1875), later door Das Hexenlied.
Bibl.: Kindertränen (nov. 1884); Der Meister von Tanagra (1880); Lieder und Balladen (1884) ; Francesca von Rimini (1892); Tiefe Wasser (1898); Lukrezia (1907). Drama’s: Die Karolinger (1882); Die Quitzows (1888); Willehalm (1897); König Laurin (1902); Die Rabensteinerin (1907); Der Deutsche König (1909). Gesammelte Werke, uitg. door B. Litzmann, 17 dln (i9i2-i9); Ausgewählte Werke, uitg. d. B. Litzmann, 4 dln (1919).
Lit.: E. Schmidt, E. v. W. In memoriam (Das lit. Echo, Jg 11, 1908/'09); B. Litzmann, E. v.
W., 2 dln (1913-16); F. Schlosser, W. als Kinderpsychologe (1919); E. A. Morgan, W. as a Naturalist, diss. Madison (1930).