Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Erich II van BRUNSWIJK

betekenis & definitie

de Jonge, hertog Brunswijk-Kalenberg (1528-1584), volgde in 1540 zijn vader op, maar verwaarloosde zijn vorstendom, doordat hij als een der vele Duitse „Obristen” met zijn huurbenden zich in dienst stelde van wie hem betalen wilde, meest aan de zijde der Katholieken. Hij trad in dienst des keizers zowel in de Schmalkaldische Oorlog, als later tegen Maurits van Nassau.

Na de dood van Karel V bleef hij in dienst van Philips II en nam deel aan de slag bij St Quentin (10 Aug. 1557). Hier nam hij de connétable Anne de Montmorency en de maarschalk De St André gevangen, die hij voor 112 000 gulden aan Philips overdeed, waarna hij voor ⅓ van die som het slot en de heerlijkheid Woerden in pand ontving. Hij vermeerderde dit gebied in 1564 door aankoop van de heerlijkheid Liesveld. Hij bezat ook een huis te ’s-Gravenhage.

In zijn krijgstochten hebben zijn troepen vaak zó huisgehouden in Duitsland, dat andere Duitse vorsten weigerden met hem tegelijkertijd in dienst van de landvoogdes te treden. Hij beloofde beterschap en bleef in verstandhouding met het bestuur te Brussel en daardoor in Nederland. In 1566 ontving hij van Philips weer bevel over 1000 ruiters en was voornemens, in vereniging met Megen en Aremberg Zeeland te bezetten, hetgeen echter mislukte. In 1567 trok hij met zijn manschappen naar Vianen, Meerkerk en Ameide, overal rovend en plunderend, zodat zelfs de boeren de vlucht namen.

Ook daarna bleef hij in dienst van de landvoogdes en van Alva, voor wie hij een deel van het leger, dat deze vooruittrok tegen Lodewijk van Nassau, commandeerde (1568). In 1569 wierf hij troepen voor Karel IX, koning van Frankrijk, om de Hugenoten te bestrijden. Sindsdien horen wij weinig meer van hem, behalve dat hij telkens weer in dienst blijkt te zijn van de regering te Brussel tegenover de Oranjegezinden. Vandaar dat zijn stad Woerden niet meer als zijn bezit erkend werd.

Zijn bezittingen in Holland vervielen, naar zijn beschikking, aan zijn onwettige kinderen Willem en Catharina (welke laatste met een Dona gehuwd was), die daarover een halve eeuw lang met de Staten van Holland procedeerden.

< >