(Grieks: epheboi), bij de Grieken de tot manbaarheid (hebe) gerijpte jeugd. Te Athene werd een jongeling ephebe op zijn 18de jaar; hij werd dan, onder militaire tucht en leiding van een speciale magistraat, de kosmetes, opgeleid in sport en gymnastiek en voorbereid voor de krijgsdienst.
Daarna dienden de epheben twee jaren als grenswachters; sedert hun 20ste jaar namen zij deel aan de volksvergaderingen. In de Hellenistische tijd werden alleen als volwaardig Atheens burger ingeschreven zij, die epheben waren geweest.Te Sparta duurde de ephebie van 18-30 jaar en heetten de epheben aanvankelijk melleirenes (wordende jongelingen), van hun 20ste jaar af, wanneer de militaire dienst begon, eirenes. Ook voor het Hellenistische Egypte (na 330) is nu het instituut der epheben door de papyri bekend; het was op Atheense leest geschoeid.
Lit.: Aristoteles, Atheense Staatsregeling; Daremberg-Saglio, Dict. des Antiq. s.v. Ephebi; A. Dumont, Essai sur l’éphébie attique (2 t. 1875/’76); L. Grasberger, Ephebenbildung (Erziehung und Unterricht im klass. Altertum, III, 1881).