Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GYMNASTIEK

betekenis & definitie

(van Grieks γυμναζειν, gymnazein, naakt oefenen). Als begrip omvatte de gymnastiek sinds de 5de eeuw v.

Chr. alle lichaamsoefeningen, die door de oude Grieken werden beoefend, alsook de leer en de levenswijze (hygiëne) die er mede verband hielden. In Sparta speelde de gymnastiek bij de vorming van de heersende (krijgers-)stand de hoofdrol. In Athene maakte zij deel uit van een harmonisch opvoedingsplan.Er is in de geschiedenis van de mensheid géén tijdperk aan te wijzen, waarin de gymnastiek, als in de Helleense periode, een zo nauwe samenhang vertoonde met de opvoeding, met de godsdienst, met kunst en literatuur, en waarin zij in het openbare leven zulk een voorname rol vervulde. De grootste filosofen (Plato en Aristoteles) en artsen (Galenos) hebben haar voor de opvoeding onontbeerlijk genoemd, maar ook voor de verdediging van het vaderland, haar van belang geacht als middel ter voorkoming en genezing van ziekten.

De Atheense zoons van de vrije burgers bezochten de, door particulieren beheerde, gymnastiek- en worstelscholen (palaestrae). Het waren eenvoudige terreinen, voorzien van een omheining, waar de jongens naakt oefenden onder leiding van de paidotribes, een technisch geschoolde leider. In de gymnasia zetten de jongens van 18-20 jaar (epheben) hun gymnastische vorming voort. Aan deze „oefenplaatsen voor het naakte lichaam” waren veelal filosofenscholen verbonden, bijv. Plato’s Academie in Athene. Hier (in de gymnasia) werden de oefeningen niet alleen door de paidotriben geleid en geregeld.

De gymnastes, die tevens toegerust was met enige medisch-hygiënische kennis, belastte zich met de wedstrijdtraining der athleten; hij gaf aanwijzingen voor het te volgen dieet, schreef leefregels voor, enz. De oefeningen die, te beoordelen naar de afbeeldingen op vazen, veelal door muziek (cither, fluit) werden begeleid, omvatten als kern de op een alzijdige vorming van het lichaam gerichte vijfkamp (pentathlon). Zij bestond uit de oefeningen in lopen, springen, discuswerpen, speerwerpen en worstelen. In verband met haar invloed op de ontwikkeling van de weerstandskracht van het organisme werd het lopen als de belangrijkste oefening beschouwd. Speerwerpen werd vooral als doelworp, als oefening voor het oog, beoefend. Naast deze vormen omvatte het programma vuistvechten, de vuist-worstel-kamp, de balspelen, zwemmen, paardrijden en wagenrennen.

Door de periodiek terugkerende feestspelen, die een nationaal (o.a. de Olympische Spelen) of een locaal (Pan-Atheense Spelen) karakter hadden, werd de wedijver geprikkeld. In de Renaissance-literatuur is o.a. ook gepleit voor de terugkeer, de herleving, van de oude Griekse gymnastiek. De Humanisten wezen op haar hygiënisch-medische betekenis (gymnastica medica), op haar belang voor de militaire voorbereiding (gymnastica bellica), op haar recreatieve waarde (gymnastica popularis) en op haar nut voor de zedelijke vorming (gymnastica ascetica). Tot de terugkeer tot deze goede zede der Ouden is niet minder sterk gepleit door de Engelse filosoof en arts Locke en door de niet minder bekende wijsgeer en schrijver J. J. Rousseau.

Enkele Duitse paedagogen uit het Verlichtingstijdperk, Basedow, Salzmann en GutsMuths zijn er in geslaagd de lichaamsoefeningen onder de naam „gymnastiek” ingang te doen vinden op de jongenskostscholen, waaraan zij verbonden waren als opvoeders. Dagelijks werden de lichaamsoefeningen in een voor die tijd sportieve kleding op het schoolterrein beoefend.

Guts Muths is de ontwerper geweest van het eerste stelsel van schoolgymnastiek. De doeleinden die hij wilde nastreven waren zowel van hygiënische (harding en ontwikkeling van het lichaam) als van paedagogische (training van de wil) en practische (levensvoorbereiding) aard. De denkbeelden van Guts Muths brachten Denemarken er toe ongeveer een eeuw voor de andere Europese landen de gymnastiek in het schoolprogramma op te nemen (1814). De vrijwillige gymnastiekbeoefening dankt haar ontstaan aan de invloed van Friedrich Ludwigjahn (1778-1852); onder de benaming „turnen”, afgeleid van tournooi, propageerde hij de gymnastiek als middel in dienst van de vrijheidsstrijd (Napoleontische overheersing). Uit de beweging van Turnvater Jahn ontstond het Duitse verenigingsturnen, hetwelk door vele landen, ook buiten Europa, werd overgenomen. Zo ook door Nederland.

In het laatste deel van de 18de eeuw ging de Zweed P. H. Ling* er toe over de gymnastiek te systematiseren met het doel „het lichaam door juist gekozen bewegingen juist te vormen”. Ling en zijn navolgers werden minder door opvoedkundige dan door medisch-hygiënische motieven geleid. Zij beschouwden de gymnastiek als een middel tot correctie van houdingen, die van de daaraan te stellen aesthetische en hygiënische normen, van hun „ideaal van de rechte en gestrekte mens”, afwijken. In dit stelsel was voor natuurlijke bewegingen in de buitenlucht geen plaats.

De oefeningen werden niet zelden tegelijk aan groepen van 80 a 100 scholieren in zalen gegeven. In de kringen van medici en militairen vond de „rationele gymnastiek” weldra grote aanhang. In Nederland werd zij door dr W. P. Hubert van Bleijenburgh gepropageerd en door zijn toedoen ingevoerd in het leger en bij de marine. Zij slaagde er niet in de Nederlandse school te veroveren, wèl haar te beïnvloeden in die zin, dat de schoolgymnastiek meer ging streven naar een bewuste vorming van het lichaam. De propaganda voor de Zweedse Gymnastiek is een reactie geweest op de denkbeelden, die aan de Duitse (school)gymnastiek ten grondslag lagen.

Onder invloed van de denkbeelden van de Duitsers Spiess en Manl had zich de schoolgymnastiek, ook in Nederland, tot een (technisch) leervak ontwikkeld. Doel van het gymnastiekonderwijs was het leren van oefeningen. De oefeningen waren aan een kunstmatige bewegingsstijl gebonden, moesten in deze vorm worden beheerst. De zgn. vrije oefeningen stelden de leerkrachten in staat de klasse als geheel onder één commando te oefenen. De toesteloefeningen, die nogal eens aanleiding gaven tot wachtbeurten, gaven de leerlingen gelegenheid hun kracht en durf te tonen. Het paedagogisch element in de opvatting van de gymnastiek heeft hier het hygiënische (alzijdige vorming van het lichaam) ongetwijfeld overheerst.

In het laatste zocht de Zweedse gymnastiek juist haar kracht. De stroming tot „vernieuwing van de beweging” is ontstaan in de wereld van het toneel (Delsarte), van de muziek (Dalcroze en Bode) en van de dans (von Laban). De voorvechters van de reine of rhythmische gymnastiek willen het natuurlijke uitdrukkingsvermogen van het lichaam herstellen. Zij passen voor de bewegingsscholing, waarin zij volledig opgaan, bewegingen toe, die door de muziek worden gestimuleerd en waaraan het gehele lichaam, a fortiori de mens als psycho-physisch wezen, deelneemt. De gymnastische werkwijze op onze scholen is gedurende de laatste tientallen jaren in sterke mate beïnvloed door de opvattingen van de beide grondleggers van de Oostenrijkse schoolgymnastiek, K. Gaulhofer en M.

Streicher. Na Wereldoorlog I hebben deze beide Oostenrijkers een werkwijze ontworpen, waaraan zij de benaming „natürliches Turnen” hebben verbonden. Hun denkbeelden zijn sterk beïnvloed door moderne stromingen op psychologisch, paedagogisch en biologisch gebied. Hun streven is de lichamelijke opvoeding in organische samenhang met het geheel van de jeugd opvoeding te brengen, haar te behandelen als opvoeding van het lichaam uit met „de gehele mens als doel”. De (natuurlijke) bewegingsopdrachten, die zij wensen te geven, moeten het kind als psycho-physisch wezen beïnvloeden, voldoen aan zijn behoefte aan groeiprikkels. Zij hebben gebroken met de uitsluitende beoefening van lichaamsoefeningen in zalen, hebben de activiteiten, die op het speelterrein, in de zweminrichting, dus in maar ook op het water, op het ijs, op de sneeuw, in bos, veld en heide, bedreven kunnen worden, wederom in ere hersteld.

De natuurlijke beweging, de vrije opdrachtsvorm, stellen zij tegenover de geconstrueerde (commando)vorm van de beweging (Duits turnen en Zweedse gymnastiek). Als de naaste doeleinden van de lichamelijke opvoeding worden door Gaulhofer en Streicher erkend: het verbeteren van structuurfouten, welke de vorming van houding en beweging in de weg staan, het streven naar de persoonlijk beste houdings-, bewegings- en prestatie vorm en het beheerste en toch bezielde spel met de beweging.

Op de Nederlandse scholen voor voorbereidend en gewoon lager onderwijs hebben de denkbeelden van Gaulhofer en Streicher ingang gevonden. Zij passen geheel in het kader van de denkbeelden, die de onderwijsvernieuwing beheersen.

DR K. H. VAN SCHAGEN

Lit.: Doel, weg en middelen van de lichamelijke opvoeding, de sport en de vrije jeugdvorming, onder red. v. K. G. v. Schagen en Th. Rooswinkel (Rotterdam 1947); K. L.

Gaulhofer en Streicher, Gesamm. Aufsätze I, II, III (1942); Van Schagen, Le rôle de l’éducation physique dans le développement de la personnalité (Paris 1933).

< >