Onder epharmonische eigenschappen verstaat men het geheel van alle eigenschappen (naar lichaamsbouw, levensverrichtingen en gedrag) van een planten- of dierensoort, dat deze soort in staat stelt, optimaal te gedijen in een voor de soort geschikt milieu. De oecologie laat duidelijk zien, hoe iedere soort geraffineerd fijn is ingepast in het milieu, waarin zij voorkomt.
De eigenschappen der soort zijn zodanig, dat deze passen op de eigenschappen van het milieu. Dit uiterst fijne, veelzijdige, rijkgeschakeerdeen wederkerige verband tussen het levende wezen en zijn milieu, dit volkomen op elkaar passen (beeld van sleutel en slot) bestempelt men met de naam epharmonie. Door zijn complex van epharmonische eigenschappen is de planten- of dierensoort a.h.w. rechtstreeks naar het milieu gekeerd; van het milieu kan dan gezegd worden, dat van de zeer vele factoren, die het als zodanig in zich besloten houdt, er een aantal is, waarmede het levende organisme direct of indirect te maken heeft, waarmede het voortdurend in wisselwerking treedt. Deze naar het levende organisme a.h.w. toegekeerde facet van het milieu bestempelt men met de naam habitat. DR M. J. ADRIANI
Lit. : Hesse u. Doflein, Tierbau und Tierleben (Berlin — Leipzig 1910); Elton, Animal Ecology (London 1927); Mörzer Bruyns, Over Levensgemeenschappen (Deventer 1947); Schimper-von Faber, Pflanzengeogr. auf physiol. Grundlage (Jena 1935).