Tsjechisch jurist en politicus (Schweinitz, Zuid-Bohemen, 12 Juli 1872 - Praag Juni 1945), volgde een loopbaan bij de rechterlijke macht, eerst in Oostenrijk, na 1918 in Tsjechoslowakije. In 1925 werd hij president van het Hoog Administratief Gerechtshof.
Toen na Sept. 1938 Tsjechoslowakije aanzienlijke gebieden aan Duitsland en Hongarije had moeten afstaan en geheel in de Duitse invloedssfeer was getrokken, en dientengevolge president Benes zijn ambt neerlegde, zag men in Hacha, die steeds een meer conservatief standpunt had ingenomen dan de Tsjechoslowaakse regeerders, een geschikt opvolger. Op 30 Nov. 1938 werd hij tot president gekozen. De verwachting, dat Hacha er in zou slagen, de nieuwe positie van Tsjechoslowakije te handhaven, ging echter niet in vervulling. In Mrt 1939 brak een conflict uit tussen de centrale regering en de autonome Slowaakse regering. Slowakije scheidde zich af en de Hongaarse legers rukten Roethenië binnen. 14 Mrt werd Hacha uitgenodigd, zich naar Berlijn te begeven, en Hitler’s bescherming over het rompgebied van Tsjechoslowakije in te roepen. Hij legde zich bij het onvermijdelijke neer en op 15 Mrt werd het „Protectoraat Bohemen en Moravië” afgekondigd.
Hacha bleef staatspresident, maar onder toezicht van een Duitse „rijksprotector”. Voortaan was hij niets anders dan een werktuig in de handen der Duitsers. Na de bevrijding van Bohemen (Mei 1945) werd hij als collaborateur gearresteerd. Kort daarop overleed hij.